Weten waar je vandaan komt om te kunnen groeien
De 40e editie van het Nederlands Filmfestival start komende vrijdag met de op Curaçao gedraaide film Buladó, geschreven door Esther Duysker en Eché Janga, die ook de regie deed. Esther Duysker studeerde Writing for Performance aan de HKU en schrijft boeken, toneelstukken, series en films, alles met een gezonde portie humor en menselijkheid. “Ik ben niet zo’n geweldige multitasker, dus naast wat schrijfwerk, de start van een nieuw theaterseizoen en de aandacht rondom Buladó probeer ik m’n kop een beetje koel te houden”, vertelde ze in een gesprek met Plot.
Hoe heb je de lockdownperiode ervaren?
“Het begon heerlijk. Voor de coronacrisis verzoop ik voor mijn gevoel in het werk, maar tijdens de lockdown hervond ik langzaam mijn balans. De cocon die het thuisblijven creëerde zorgde voor rust en creativiteit. Het ging weer stromen, het schrijven werd weer leuk. Ik werd niet afgeleid, bepaalde zelf de koers, het ritme. Er ontstond ruimte in mijn hoofd om op meerdere sporen aan het werk te blijven en ik kreeg nieuwe ideeën voor verhalen. Alsof ik in een vacuüm zat en om me heen alles zachtjes en traag voorbij deinde, waardoor ik toch nog overzicht had.
Maar toen werd het 1 juni en sloegen de debatten rondom racisme ons raak en hard in onze gezichten, zaten we opeens weer in een stroomversnelling, eentje waarin ik vond en voelde dat ik moest meezwemmen. Pittig, qua thematiek en na zo’n periode van rust en sereniteit. Het was opeens niet meer van binnen naar buiten, maar van buiten naar binnen. Daar worstel ik nog steeds een beetje mee nu alles weer op gang komt. Ik heb het idee dat de wereld een beetje aan me voorbijgaat.”
Kun je vertellen waar Buladó, de openingsfilm van het NFF, over gaat?
“Ja joh, te gek hè, de openingsfilm! 2020 is een bijzonder jaar in vele opzichten.
Buladó vertelt het verhaal van Kenza (Tiara Richards), een jong meisje dat samen met haar vader (Everon Jackson Hooi) en haar opa (Felix de Rooy) op een oude autosloperij op Curaçao woont. Haar vader is een behoorlijk rationele man, haar opa een man die leeft volgens de tradities en cultuur die het eiland rijk is. In tegenstelling tot haar vader is hij spiritueel en gumt emoties niet weg. Geschiedenis en verleden spelen volgens hem een belangrijke rol wanneer het de toekomst aangaat.
Kenza laveert tussen die twee tegenpolen en probeert haar eigen weg te vinden. De natuur speelt een belangrijke rol, evenals de dood. De film vertelt over hoe wij als mensen onlosmakelijk met de natuur verbonden zijn, hoe de dood onlosmakelijk met het leven verbonden is en hoe belangrijk het is om je geschiedenis en dat wat je hebt meegemaakt te omarmen om je toekomst zo eerlijk mogelijk in te richten.”
Wat was de inspiratie voor de film?
“Eché Janga, de regisseur, woonde een tijdje bij zijn oom Orlando en vond op zolder een schriftje met korte verhalen. Orlando was een man die de hele wereld over reisde, leerde van verschillende culturen en tradities en daarover schreef.
Buladó heeft zijn oorsprong daar op zolder. Vijf kantjes in het schrift gingen over twee broers die met hun vader en opa op een autosloperij woonden. De opa had een wens, namelijk op een oud paard een roofvogel volgen, die hem zou terugbrengen naar zijn land van herkomst op het continent Afrika. De vader en de oudste broer geloofden niet in die ‘onzin’ en wilden de oude, ijlende man in een verzorgingstehuis stoppen, maar de jongste broer besloot zijn opa te helpen.
Orlando had dit verhaal geschreven geïnspireerd op een mythe die vertelt over hoe de tot slaaf gemaakten van het eiland, die niet van het zout uit de zoutmijnen gegeten hadden, op een paard hun vrijheid tegemoet konden springen terug naar Afrika. Wij hebben daar onze eigen ideeën en ervaringen op los gelaten. De relatie ouder-kind, hoe om te gaan met het verleden, met dat wat voor je bepaald is, hoe te leven binnen twee culturen en hoe om te gaan met leven en dood waren stuwende factoren.”
Er zit veel verwijzing naar geschiedenis en ‘ancestry’ in, in deze tijd erg actueel, zou je daarover willen uitweiden?
“Ik denk dat in het ontwikkelen van je identiteit en je authenticiteit het verleden een belangrijke rol speelt. Kenza’s opa belichaamt dat in de film. Weten waar je vandaan komt. En dat een plek kunnen geven, om verder te kunnen groeien en keuzes te kunnen maken. Waar zitten de rotte plekken, waar zit de trots en vervolgens: waar wil je naartoe?
Je ziet hoe geschiedenis steeds meer plek inneemt in onze multiculturele samenleving, die niet evenwichtig en representatief is. Vooral migrantenkinderen bevragen zowel hun ouders als de maatschappij om het verleden een plek te geven en zichtbaar te maken in de hang naar groei en ontwikkeling. En je ziet wat voor golf aan bewustwording (en tegenslag) dat mee zich meebrengt.
Dat gebeurt ook in de film. De generaties van nu, en uiteindelijk in de film ook Kenza, zijn mondig en spreken zich uit, eisen hun plek op. Dat werkt bevrijdend. De parallel die ik trek met Buladó is in die zin simpel. Weten waar je vandaan komt betekent niet wegstoppen van wat was, maar het meenemen in de groei naar een eerlijke toekomst.”
Hoe zie jij in het huidige maatschappelijke klimaat de taak/positie van de scenarioschrijver?
“Ik denk dat we als scenaristen moeten blijven reflecteren op de tijd en de maatschappij. Daarbij moeten we kritisch durven blijven en eerlijk, en anderzijds ook zalvend en troostend. Het is een boze, vaak lelijke wereld, en ik denk dat we dat binnen ons vak moeten blijven aankaarten. Dat we moeten blijven benoemen waarom de wereld zo geworden is en wie daarin aan het kortste eind trekt, om verandering aan te kunnen brengen.
Dat betekent dat we soms als makers ongemakkelijke gesprekken moeten voeren om het belang van iets in een scenario of verhaal door te drukken, maar dat is dan maar zo. Zolang er ook genoeg zalvends aangeraakt en gemaakt wordt zijn we bezig met het bouwen aan iets evenwichtigs toch?”
Kun je iets vertellen over het schrijfproces?
“Eché en ik zijn drie jaar geleden begonnen met schrijven. We zaten maanden op mijn kantoortje bovenin de Stadsschouwburg. We hebben echt heel nauw samengewerkt, waarbij we eerst de hele wand hebben volgeplakt met het verhaal in mogelijke scènes. Daarna zijn we gaan schuiven totdat er iets stond waar we blij mee waren. Dat hebben we uitgeschreven in een treatment waar zowel de omroep als de dramaturg als Keplerfilm meerdere malen op is gaan schieten, je weet hoe het gaat.
Een deel van het verhaal hebben we als onderdeel van het Scriptlab verder ontwikkeld, een te gekke en leerzame tijd, waarin Eché en ik elkaar ook steeds beter leerden kennen. Toen het treatment zo goed als stond, zijn Eché en ik om de beurt aan de dialogen gaan werken. Ik begon bijvoorbeeld en na een eerste versie ging het scenario naar Eché die daar dan weer overheen ging. We konden soms heel lang steggelen over de keuze van een woord. ‘Ja maar zegt hij dan: “zitten in deze grond” of “wonen in deze aarde”?’
Ik wilde dat de personages ieder een kleur van het eiland Curaçao zouden belichamen. Curaçao kent poëzie maar ook rauwheid, hardheid. Dat moest in de taal zitten, vond ik. Door mijn theaterachtergrond kan ik woorden soms wel heel lang wegen, terwijl Eché soms zei: dat moet iets zijn in de strekking van dit of dit… Ik denk dat we soms gek werden van elkaar.
Dit werd in de laatste fase van het schrijfproces ook wel duidelijk. We legden de laatste hand aan het scenario op Curaçao zelf en zaten daar op een plek die we zelf tot cactus-jilla hadden gedoopt. Het enige dat we daar gezien hebben waren onze laptops, elkaar en die fucking cactussen. Er was tijdsdruk, er was stress, ik wilde woorden wegen, Eché wilde door, door, door. We hebben elkaar daar echt even gehaat. Achteraf gezien snapte ik het wel. Eché is naast co-scenarist ook regisseur, hij moest op meerdere sporen werken en schakelen. Hij moest met iedereen lijntjes en contact houden en grote dingen beslissen en bepalen en sturen en ik was niets meer dan die woordnerd achter haar laptop.”
Waar ben je nu mee bezig?
“Momenteel werk ik aan het vervolg op het kinderboek Trobi, dat ik in samenwerking met Brian Elstak en uitgeverij Das Mag schrijf. Het is een avonturenboek met drie zwarte mensenkinderen als hoofdpersonages. Het vorige boek ging heel erg over hoe achter iedere bad guy een goed verhaal schuilt – niemand wordt zomaar wie hij of zij is. Dit boek, Ogri, gaat over het evenwicht tussen goed en kwaad, over wilskracht en doorzettingsvermogen. Daarnaast schrijf ik mee aan een nieuwe serie voor Pupkin en BNNVARA, die volgend voorjaar moet uitkomen.”
Heb je tips voor de beginnende schrijver, iets wat je geleerd hebt in de praktijk?
“Ik denk dat trouw blijven aan jezelf en schrijven vanuit jezelf en je eigen fascinaties een belangrijke is. Het heeft mij in ieder geval meer geleerd over het leven door juist datgene dat me fascineert te bevragen en te ontleden. Je komt erachter dat je hierin gelijkgestemden vindt, zowel makers met wie je werkt als publiek voor wie je schrijft. Dat is best dankbaar en helpt in het blijven varen van je eigen koers. Het zorgt ervoor dat je je authenticiteit blijft ontwikkelen. Laat je niet afleiden dus. Want hetgeen uit de krochten van je wezen komt, wat in je vezels zit, is het waard om verteld te worden en draagt bij aan een vollediger en rijker beeld van ons samenleven en ons gezamenlijk narratief.”
Foto Esther Duysker: Dennis Lubbers