Pleidooi voor eigenzinnigheid
Hoe kan de kwaliteit van de Nederlandse (auteurs)film omhoog en welke rol speelt het script daarin? Tijdens de Dag van het Scenario op het Filmfestival van Utrecht ontstond afgelopen september de nodige ophef door opmerkingen van het journalistenduo Jan Pieter Ekker en Dana Linssen, tevens organisatoren van het Forum van de Regisseurs. Ze stelden dat regievisie en beelden veruit het belangrijkste zijn bij de auteursfilm en dat ‘het verhaaltje’ van de scenarist er eigenlijk niet zo toe doet.
Genoeg stof voor debat. Plot nodigde daarom filmmaker Mijke de Jong, scenarist Jan Eilander, producent Frank Hoeve, Volkskrant-journalist Pauline Kleijer, Filmacademie-directeur Bart Römer en Anne van Melick, hoofd opleiding Scenario van diezelfde instelling uit voor een rondetafelgesprek.
“Het fundament van de uiteindelijke film”, “minimaal een halffabrikaat”. Tijdens de bijeenkomst op een koude maandagmiddag in het Van Deysselhuis in Amsterdam benadrukken Frank Hoeve, producent van onder meer Broers, en Jan Eilander, scenarist van bijvoorbeeld Layla M. en J. Kessels, elk op hun eigen manier het belang van het script.
Bart Römer sluit zich erbij aan: “Zonder verhaal geen film.” Of dat verhaal altijd de vorm van een uitgebreid scenario moet aannemen, is een andere vraag, vindt hij. “In Bin Jip van de Koreaanse filmmaker Kim Ki-Duk worden zeg maar twee zinnen gesproken. Het scenario is verder een beschrijving van alles wat er gebeurt.” Mijke de Jong beaamt dat: “Het scenario kan ook een handboek zijn. Of zeven zinnen.”
Maar het script is niet altijd even belangrijk, erkent Frank Hoeve wel: “De internationaal vermaarde filmmaker Carlos Reygadas uit Mexico maakt soms films van twee, drie uur naar een scenario van twintig pagina’s. Omdat hij gewoon heel goed weet wat hij wil gaan doen.”
Jan Eilander wijst in reactie op een heel praktische reden waarom een script in Nederland een cruciaal onderdeel is van het filmmaken: “Als je Reygadas noemt, heb je het over de Champions League. Hij kan waarschijnlijk iedere film gefinancierd krijgen. Maar wij praten over de Nederlandse situatie en moeten overheidsgeld bij elkaar zien te krijgen. Dus je komt met een zo uitgebreid mogelijk scenario, omdat dat meteen een pitchdocument is. In de regiefase is het vervolgens zaak om te kijken wat je gebruikt en wat je laat vallen.”
Samenwerking is waar het uiteindelijk allemaal om draait, daar komen de vijf filmliefhebbers al snel op uit. Frank Hoeve: “Een cruciale vraag in het hele proces is hoe een scenarist aan de slag gaat met een regisseur. Het lukt alleen als je elkaars taal spreekt of als je elkaar heel goed begrijpt.” Anne van Melick: “Ik denk dat het heel gezond is als een scenarist op een gegeven moment afstand doet van het scenario, maar wel als medemaker betrokken blijft.”
Mijke de Jong: “Geen enkele samenwerking is hetzelfde. Als ik als regisseur een scenario van iemand anders verfilm, maak ik altijd heel duidelijk wat de werkwijze zal zijn. Ik geef aan wat ik wel of niet kan en wil. Dat is zo belangrijk. Een film is altijd een zoektocht, ik heb nooit gevisualiseerd waar ik uitkom. Dat betekent dat er tijdens het proces nog heel veel dingen kunnen veranderen. De scenarist moet me daarin vertrouwen. Dat wil niet zeggen dat ik geen dingen bespreek. Maar de verantwoordelijkheid ligt bij mij. Als ik de op de set sta en dingen werken niet, dan moet ik de vrijheid hebben om van het script af te wijken en scènes compleet om te draaien, zowel qua dialogen als mise en scène.”
J. Kessels
Journaliste Pauline Kleijer vraagt zich af of er veel verschil is tussen regisseurs die hun eigen script verfilmen en films met een aparte scenarist. Van Melick springt erop in: “Er zijn heel veel variaties mogelijk. Op de Filmacademie bootsen we dat ook zoveel mogelijk na. Het kan zijn dat de regisseur een scenario krijgt dat af is en daarmee verder gaat, al dan niet in samenwerking met de scenarist. Maar vaak ontwikkelen een regisseur en een scenarist samen een script en is er een voortdurende wisselwerking. Die wisselwerking van schrijven en herschrijven heb je overigens ook als je als regisseur zelf schrijft. Hij of zij bespreekt het script met een producent, een dramaturg, de fondsen.”
Hoeve: “Een scenarist voegt iets toe, doordat je met elkaar gaat verkennen wat voor soort film je wilt maken. Daar hoop je in ieder geval wel op. Volgens mij is dat vooronderzoek superbelangrijk en gebeurt dat vaker niet dan wel.”
Van Melick knikt instemmend: “Vaak komen mensen er halverwege achter: oh wacht even, wij werken heel anders. En bij makers die goed samenwerken, merk je dat ze elkaar blijven opzoeken. Als je voor het eerst samenwerkt moet je het over dat soort dingen hebben. Wil je dat ik je elke dag bel of wil je met rust gelaten worden?”
Hoeve: “Je hebt natuurlijk ook verschillende scenaristen. De een gedijt heel goed bij een opdracht, de ander kan heel goed creëren.”
Terugkomend op de uitgesproken opvattingen van haar collega-journalisten over het belang van het scenario, krijgt Pauline Kleijer de vraag of ze bij zien van een film denkt te kunnen beoordelen wanneer bijvoorbeeld het script niet deugt, of wanneer een probleem met een film in de regie zit. Kleijer: “Ik zou natuurlijk graag zeggen dat ik alles precies kan inschatten, maar dat is best lastig, daar kom je als kijker nooit achter. Je weet niet hoe het scenario eruitzag en wat er daarna nog veranderd is. De film is niet het scenario.”
De uitspraak is Jan Eilander uit het hart gegrepen. “Bij de Gouden Kalveren wordt ook altijd het scenario beoordeeld. Maar er is nooit iemand die de scenario’s heeft gelezen. Het beoordelen gebeurt op basis van de films, heel raar. Een paar jaar geleden was ik uitgenodigd om over J. Kessels te komen praten, samen met de editor. Het zou gaan over de raakvlakken van het scenario met de film, ik had me er enorm op verheugd. Tot bleek dat ook daar niemand het scenario had gelezen.”
Ook Van Melick haakt aan bij Kleijer’s uitspraak dat film en scenario twee verschillende dingen zijn: “Als mensen op basis van een film zeggen dat het scenario niet goed is, bedoelen ze meestal dat er iets in het verhaal zit wat niet goed zit.”
Kleijer: “Of in de dialogen, dat kan ook.”
De Jong: “In beide gevallen krijgt de scenarist de schuld.”
Van Melick: “Terwijl het echt niet altijd in het scenario zit. Er wordt op heel veel momenten aan het script geschaafd. Op de set, in de montage, zelfs daarna nog.”
Hoeve: “Soms ook lijkt iets op papier heel goed, maar blijkt in de montage dat het helemaal niet werkt, omdat je het niet nodig hebt. Terwijl het bij het lezen wel nodig was.”
De Jong: “Als een scenario mooi geschreven is, wil dat niet zeggen dat het ook makkelijk te verfilmen is.”
Van Melick: “Daarom is de regievisie heel belangrijk. Je hebt het scenario, maar uit die visie blijkt wat de vertaling is. Die vertaling is wat het beeld daadwerkelijk wordt.”
Eilander: “Als je een film echt objectief wilt beoordelen, dan moet je op zijn minst kijken hoe het scenario eruitziet. En dan moet je ook de regievisie erbij pakken, want die is behoorlijk dominant ten opzichte van het scenario. Maar het is te kort door de bocht om, zoals op de Dag van het Scenario gebeurde, het scenario overbodig en de regievisie heilig te verklaren. Het is allebei belangrijk.”
Kleijer: “Ik denk dat wij filmjournalisten in de loop der tijd misschien wat te veel zijn gaan denken dat de regisseur degene is die alles bepaalt. Dat zou best kunnen.”
Eilander: “Ooit waren we met het team van J. Kessels uitgenodigd bij De Wereld Draait Door, omdat de film genomineerd kon worden voor een Gouden Kalf. Een redacteur van het programma vroeg me wat ik had gedaan, en toen ik antwoordde dat ik het scenario had geschreven, verwees hij me naar de tribune met de woorden: ‘De kleine prijsjes zitten in het publiek’. Hilarisch vond ik dat.”
Grijs is ook een kleur
Een goed voorbeeld van de samensmelting van de ideeën van regisseur en scenarist vindt Anne van Melick de prachtige, zeer persoonlijk aanvoelende eindexamenfilm Grijs is ook een kleur van scenarist Saar Ponsioen en regisseur Marit Weerheijm, die vorig jaar een Academy Award won voor de beste studentenfilm. “Marit en Saar voelden vanwege eigen ervaringen – van henzelf of in hun omgeving – de noodzaak om dit verhaal te vertellen.”
Römer: “We twijfelden aanvankelijk of het idee (in de film wordt de jonge Cato geconfronteerd met haar oudere broer, die na een zelfmoordpoging weer thuis komt wonen) geschikt was voor een eindexamenfilm. Omdat het een heel delicaat en complex verhaal is, waar je maar 25 minuten voor hebt. Maar het is ze gelukt, met hun hele team, zo benadrukken Marit en Saar zelf ook. Daarom hebben ze die Award gewonnen. Wat ik zo knap vind aan de film – en ook aan het scenario, is dat er heel veel dingen niet worden uitgelegd. Ik vind dat hij het niveau van een eindexamenfilm overstijgt. Dat heb je niet ieder jaar, soms springt er eentje bovenuit.” (Grijs is ook een kleur is hier te zien)
Römer verzucht dat hij in Nederland graag naar een filmklimaat zou willen groeien waarin dat vaker voorkomt. “De ruimte om met niets, behalve een leuk idee en een leuk stel mensen iets te maken, is er bijna niet. Als je van de Filmacademie komt, dan kun je via het Fonds aanhaken bij de Kortjes, de One Night Stands en uiteindelijk De Oversteek. Als je het geluk hebt dat je al die stappen mag maken, dan ben je vijf, zes jaar verder en houdt het systeem op en is er niks. Wat wij in Nederland niet hebben is een broedplaats tussen de Academie en het reguliere beroepsveld. Waar plannen kunnen ontstaan, low-budget of niet low-budget. Waar dingen kunnen gisten en broeien, waar mensen elkaar kunnen vinden. Na school kom je in het systeem en dat wordt met de beste intenties gedaan. Maar als je niet in het systeem past, zijn er geen alternatieven.”
Frank Hoeve is het hier absoluut niet mee eens. “Je hebt tegenwoordig meer low-budget mogelijkheden dan vroeger bij het Filmfonds. Zoals de Debuutfilm, de Wild Cards, ze proberen je heel erg de ruimte te geven om met weinig middelen toch iets te bereiken. En je hebt ook regisseurs die van de Filmacademie komen en meteen een Oversteek maken, niet eerst een Kort of een ONS. Ik vind dat we dankzij het Deltaplan een enorme luxe hebben om ons te ontwikkelen. Misschien wel te luxe, je wordt er bijna lui van.”
Kleijer: “Het systeem van eerst een Kort en dan een One Night Stand komt op mij wat schools over. Soms wordt er een thema bijgeleverd. Dan wordt het misschien al snel een opdracht. Ik kan me voorstellen dat zoiets de echte creativiteit in de weg zit.”
Prins
Eilander: “Bij een opleiding gaat het wat mij betreft om het vinden van een balans tussen eigenzinnigheid en vakmanschap. Ik vind Sam de Jong een goed voorbeeld. Toen hij van de Filmacademie afkwam had ik een leuk idee voor een Telefilm. Het paste precies in zijn straatje, maar toch zei hij: “Ik ga het niet doen, want ik wil niet voor de televisie werken, ik wil speelfilms maken voor de bioscoop. Dus hij heeft met bijna niks, maar wel die low-budgetpot van het Fonds zijn speelfilmdebuut Prins gemaakt. Dat is een van meest verfrissende Nederlandse films van de afgelopen jaren. En nu heeft hij een film in New York gemaakt. Het heeft ook te maken met lef. Misschien zijn we wel te braaf en burgerlijk.”
De Jong: “Schrijvers en regisseurs moeten uiteindelijk de kloten hebben om te denken dat ze iets kunnen toevoegen aan het grote geheel op een manier zoals het nog niet eerder is gegaan. Waarom zou je er anders aan beginnen? Op de Filmacademie verbaas ik me soms over de volgzaamheid. Dan zeg ik: ‘Jongens kom op, verwoord eens naar mij wat je wilt.’ En dan zeggen ze: ‘Nee, het kan toch niet.’ Dan zeg ik: ’Nee? Ga het gewoon proberen!’”
Römer: “Talenten als Sam de Jong zal je in elk systeem omhoog zien schieten. Zelfs zonder opleiding. Maar ik vind dat het klimaat in Nederland, met de luxe die we hebben, beter kan. Ik zou graag bij de overheid een gesprekspartner hebben om een klimaat te scheppen waarbinnen creativiteit kan ontstaan. De overheid geeft, alle bezuinigingen ten spijt, nog altijd veel geld uit aan kunst en cultuur, maar het gaat er in Den Haag nooit over. Een visie over wat cultuur in Nederland zou moeten zijn en wat dat betekent? Die is er niet. Iedereen vindt het normaal dat kinderen rekenen en taal leren, maar als ze in een museum terechtkomen en je staat met ze voor een schilderij en vraagt: heb je enig idee waar je naar kijkt? Nee. Dat is mijn frustratie.”
Hoeve: “Ik denk dat we ons vanaf de basisschool meer moeten richten op educatie op het gebied van kunst en cultuur.”
Kleijer: “Wat jullie zeggen over culturele bagage vind ik interessant. Als ik films zie van jonge Nederlandse makers, vraag ik me weleens af of zijzelf genoeg films zien. Bij sommigen proef je helemaal geen cinefilie. Het is natuurlijk niet goed om alleen maar een voorbeeld na te doen, maar bij veel succesvolle filmmakers uit het buitenland zie je dat het wel degelijk zo begint, dat ze vanuit de liefde voor een bepaalde stijl hun eigen stem ontwikkelen.”
Bart Römer zou graag de mogelijkheid hebben, ook financieel, om wat oudere studenten aan te nemen op de Filmacademie. “Mensen waar wat meer levenservaring overheen is gegaan.” Mijke de Jong: “Als er in de regieklas iemand zit die iets van kunst en cultuur weet, stijgt het niveau van de klas onmiddellijk.”
Quality Time
De kwaliteit moet beter kunnen, daar is het gezelschap het over eens. Dat Nederland als klein land de hoop op een Gouden Palm in Cannes maar moet laten varen, wordt met veel rumoer weersproken. Römer: “De Denen, dat gaat dan wel over televisie, hebben keuzes gemaakt. Daar hebben ze zich afgevraagd: in welke genres zijn we kansrijk? Ze hebben gekozen voor spannend, voor politieseries. De Belgen hebben ook zoiets gedaan, en met resultaat. Dat heeft bezwaren, want elke keuze heeft bezwaren, maar het laat in elk geval zien dat een beperkt taalgebied geen belemmering hoeft te zijn voor het maken van fantastische verhalen.”
Eilander: “Ik ben er ook van overtuigd dat Lars von Trier enorm belangrijk is geweest in Denemarken. Zijn productiehuis Zentropa heeft het hele niveau opgetrokken. Precies wat jij zegt: zet er één oudere bij, die trekt het hele niveau op. Hij heeft laten zien dat dat je het zo gek maar kan verzinnen of je kan het doen. Je kan de tearjerker Breaking the Waves maken of een hele extreme Dogma of zo.”
De Jong: “Vaak hangt het maar op één iemand, een briljante geest die opstaat en precies op het goede moment de juiste infrastructuur creëert.’
Hoeve: “Een ander ding is dat we in Nederland pas later veel meer zijn gaan coproduceren of cofinancieren vanuit het buitenland. We gingen altijd van het Filmfonds naar een omroep naar het CoBo- of Mediafonds, langs allerlei hokjes. Nu zeggen we sneller als we wat geld hebben: we gaan samenwerken met de Zweden en Denen. Op die manier is het heel anders financieren en ook ontwikkelen”.
Eilander: “Ik vind dat we meer maatschappelijke onderwerpen moeten kiezen. Een zekere mate van engagement dus. Ik ben soms bang dat de Nederlandse filmwereld veel te veel naar binnen is gekeerd.”
Van Melick: “Helemaal mee eens!”
Römer: “Waar wij echt anders in zijn – en dat is heel erg cultureel bepaald – is dat wij een ongelooflijk probleem hebben met mislukken. In Amerika kun je drie keer failliet gaan en dan zeggen ze ‘thumbs up’ als je de vierde keer slaagt. Is in Nederland iets mislukt dan zit je in een hokje met dat etiket en is het ingewikkeld om daaruit te komen.”
Hoeve: “Helena van der Meulen zei ooit, en dat haal ik altijd aan, dat je moet gaan voor een 9 die ook een 2 zou kunnen worden, en niet altijd voor een zesje. Een goed voorbeeld is Quality Time van Daan Bakker. Toen hij geselecteerd werd voor realisering was de uiteindelijke film nog niet helemaal helder. Maar bij de commissie hebben ze het risico genomen om zijn talent een kans te geven en dat is heel goed gelukt.”
Quality Time, de film is veel geprezen en won afgelopen september jawel, de derde editie van het Forum van de Regisseurs. Zat het hem in het scenario of toch vooral in de regie? Lastige vraag. In dit geval waren ze beide van Daan Bakker zelf.
Hoofdfoto vlnr: Bart Römer, Anne van Melick, Frank Hoeve, Pauline Kleijer, Mijke de Jong en Jan Eilander. Foto’s Bart Juttmann.