Onvoorwaardelijke broederliefde
Britt Snel en Joren Molter leerden elkaar kennen op de Filmacademie, als twee buitenbeentjes uit respectievelijk Twente en Groningen. Inmiddels zijn we een decennium verder en was het duo dit jaar met het bijzonder fraaie Zomervacht verantwoordelijk voor de slotfilm van het Nederlands Film Festival. Sinds afgelopen donderdag is de film landelijk in de bioscoop te zien.
De set-up voor het interview is een beetje ongebruikelijk. We zijn bij Joren Molter thuis in Amsterdam-Oost, terwijl hij via de laptop verbinding maakt met Britt Snel, die in Berlijn aan een nieuw project werkt. Beide waren als tiener al bezig met films maken, dus was de Filmacademie een logische volgende stap. Het had echter anders kunnen lopen als Snel niet in het tweede jaar was blijven zitten. “Na een tussenjaar kwam ik bij Joren in de klas. En we waren allebei een beetje buitenbeentjes uit de provincie.”
Joren: “Ik maakte vóór de Filmacademie al films. In Groningen deed ik alles zelf. Draaien, monteren, produceren. Ik had het idee dat ik mijn crew precies moest duidelijk maken wat mijn visie was. En wat ik wilde maken. Dus ik had alles vaak al van tevoren bedacht. Welke acteur, wat voor soort shots. Vaak vond de crew dat helemaal niet leuk. Want je wilt het samen bedenken. Dus het belangrijkste dat ik heb geleerd op de Filmacademie, is dat je helemaal niet alles zelf hoeft te weten. Nu vind ik het heerlijk om níet te weten en samen te werken. Ik heb ook heel veel aan de samenwerking met Britt en met cameraman Sam du Pon gehad, die Zomervacht gedraaid heeft. Ik ben nu meer bezig met managen en keuzes maken dan met alles zelf doen. Het is echt teamwork geworden.”
Britt: “We hebben heel veel geluk gehad. In het begin voelden we ons misschien een beetje tot elkaar veroordeeld, maar we kwamen er best snel achter dat de dingen die we vet vonden heel erg overeenkwamen. Artistiek zitten we heel erg op één lijn. En het is tof dat we op de Filmacademie heel veel op ons bek hebben kunnen gaan. Ook met dingen waarvan ik dacht: Oh, dit is wel vet. Oh nee, dit past toch niet bij ons. Wat weer heeft geholpen om na de Filmacademie verder te gaan met andere makers. Ik heb het idee dat het heel vruchtbaar was.” Joren: “Met onze derdejaarsfilm hebben we echt een uitglijder gemaakt. Dat was aan mij te wijten, want het was een heel mooi script van Britt. Maar daardoor heb ik wel geleerd wat voor soort films ik niet moet maken.” Hun gezamenlijke eindexamenfilm In Kropsdam is iedereen gelukkig was een groot succes: op zestig festivals vertoond, dertien prijzen gewonnen.
Britt: “De film gaat over een man in een dorp in Oost-Groningen, waar een windmolenpark gebouwd moet worden. Hij maakt de fout een taart aan te nemen van het windmolenbedrijf. Waardoor iedereen in het dorp denkt dat hij een windmolen wil. En ze beginnen hem dus te pesten. Eerst heel onderhuids en dan wordt het steeds duidelijker en duidelijker. Het escaleert compleet. Ik denk dat het ook een populaire film was omdat het heel Nederlands voelt. Het is echt allemaal gedraaid in Oost-Groningen. En het is allemaal heel vlak. Dat is heel exotisch voor veel buitenlandse festivals. De film heeft het heel goed gedaan in Azië.
Qua thematiek gaat het voornamelijk over de nare kant van groepsdruk. Daar hebben we ook de tv-film Dòst over gemaakt, hoe je groepsdruk kunt ervaren in een dorp. Hoe verstikkend dat kan zijn. Dat is natuurlijk een beetje gebaseerd op onze Twentse en Groningse afkomst.”
Dat komt echt uit jullie jeugd? Dat gevoel van groepsdruk?
Britt: “Ik denk dat je erin de stad ook last van kunt hebben. Als je net op de verkeerde school zit. Maar ik denk dat als je opgroeit in een dorp en heel ver weg zit van alles, dat het nog beklemmender voelt. Je hebt niet echt een uitvlucht. Je moet het doen met de mensen daar. En dat kan heel rot zijn.”
Joren: “Ik heb het zelf een beetje meegemaakt in mijn eigen dorp. Ik vond de basisschool heel erg leuk. Maar daarna moest ik naar Veendam, naar een veel grotere school met wel duizend leerlingen. Ik was op die jonge leeftijd bezig met theater en film. Daardoor was ik toch een beetje een vreemde eend in de bijt. Daar heb ik me achteraf rot over gevoeld. Pas toen ik eerst in Groningen en daarna in Amsterdam ging wonen, heb ik meegemaakt hoe vrij je kunt zijn. In Groningen zagen mensen me als een homoseksuele man. Omdat Paul de Leeuw ook een homoseksuele man is en bezig is met theater en film. Dus dan ben jij ook homoseksueel. Het is het enige kadertje waar ze je in kunnen plaatsen. Terwijl ik altijd vriendinnetjes had. Dat was wel grappig. Wat je doet, zegt kennelijk iets over je geaardheid.”
Dat is misschien makkelijker in een grotere stad. Of is dat te gesimplificeerd?
Joren: “Nee, het klopt. Hier wonen zoveel verschillende mensen. Die allemaal een eigen cultuur, geloof, seksualiteit hebben. Die wonen allemaal hutjemutje op elkaar. In Veendam bijvoorbeeld heb je helemaal niet zoveel mensen van buitenlandse afkomst. Waardoor je ook niet leert met elkaar om te gaan.”
Was jouw ervaring dan ook inspiratie voor Dòst?
“Ja, zeker. Sterker nog, ik had een goede vriend, die wel op mannen viel. En ik heb eigenlijk mijn vriendschap met hem verbroken, omdat ik bang was dat mensen dachten dat wij iets hadden. Ik heb me daar zo rot over gevoeld – je moet ook niet vergeten hoe genadeloos middelbare scholieren kunnen zijn – dat ik daarom Dòst heb gemaakt. Ik vond het zo erg dat die groepsdruk, dat mechanisme, zo aanwezig was….”
Britt: “Dat je uiteindelijk jezelf verloochende.”
Joren: “Ja. Maar goed, inmiddels heb ik genoeg afgerekend met mijn omgeving. Ik vind het nu echt leuk om daar weer terug te komen. Het is wel een gepasseerd station.”
Britt: “Vandaar dat we met ons speelfilmdebuut echt totaal iets anders wilden. We hadden veel grote persoonlijke thema’s, maar die waren moeilijk te verenigen in één filmplan.”
We vonden het wel even balen dat we het niet zelf hadden bedacht. Maar toen dachten we van ja, als we hiermee een film mogen maken, dan moeten we dat gewoon doen
Joren: “Dus waren we bezig met twee filmplannen. De een ging over een jongen met een beperking. En de ander ging over een jongen die huiselijk geweld meemaakt op een camping. Beide waren nog echt heel jonge ideetjes. En toen kwam onze producent Floor Onrust met het boek Zomervacht van Jaap Robben. Het was alsof die twee ideeën samen gemorft waren in een bestseller. We vonden het wel even balen dat we het niet zelf hadden bedacht. Maar toen dachten we van ja, als we hiermee een film mogen maken, dan moeten we dat gewoon doen.”
Britt: “Het voelde voor mij persoonlijk heel urgent. Ik ben de oudste van vier kinderen. Toen ik twaalf was hebben mijn ouders een verstandelijk beperkt pleegkind in huis genomen. En dat heeft niet goed uitgepakt. Daar wilde ik graag iets over vertellen, maar het stond wel heel dichtbij me. Juist door dit boek kon ik veel van mijn pijn en ervaringen kwijt, zonder dat het te dichtbij kwam. Dus dat was er ook fijn aan.”
Hoe zijn jullie het boek te lijf gegaan? Kun je daar iets over vertellen?
Britt: “Ten eerste hadden we veel geluk met de schrijver van het boek. Jaap Robben is echt de leukste man op aarde. Hij gaf ons heel erg de artistieke vrijheid om binnen zijn verhaal ons eigen verhaal op te zoeken. Zijn boek zelf ging wat meer over machtsverhoudingen. Maar wij vonden de band van hoofdpersonage Brian met zijn verstandelijk beperkte broer Lucien het mooiste uit het boek. Daar wilden we het meeste mee doen. Dus we zijn in het materiaal op zoek gegaan. Wat vinden wij, wat is voor ons de essentie? Wat willen wij vertellen?
Uiteindelijk zijn we erop uitgekomen om een verhaal te vertellen over een jongen van dertien, die op een trailerpark woont met zijn vader maar wordt verwaarloosd. Als zijn verstandelijk beperkte broer Lucien bij hem komt wonen, moet hij noodgedwongen de hele zomer voor hem zorgen. En dan blijkt dat die broer voor wie hij zo bang is de enige is die hem de onvoorwaardelijke liefde geeft waar hij zo naar op zoek is. Dat is heel tragisch natuurlijk. Zijn moeder schittert door afwezigheid. Hij probeert bij alle andere personages in de film liefde te vinden, bij de tijdelijke buurman Emiel, bij het meisje Selma. Maar alleen zijn broer Lucien geeft hem die liefde. Uiteindelijk moet hij Lucien terugbrengen naar de instelling waar hij vandaan komt. Ondanks dat het de enige is met wie Brian echt een band heeft. Dat is het coming of age-aspect.”
Joren: “In het eerste gesprek met Jaap hebben we gezegd dat het vooral onze film moest worden. En ook dat we zijn einde wilden veranderen. Want het einde van het boek is echt heel anders. Daar wordt Brian boos. Zo boos dat hij zijn vader wil slaan. Maar hij mist en slaat Emiel knock-out. Dat was meteen iets waarvan we zeiden, ja, daar kom je literair mee weg, maar in een film niet. Het is heel moeilijk om dat geloofwaardig te houden.”
Britt: “Het idee was dat Brian Emiel slaat en zijn vader zegt: we geven Lucien de schuld. En die wordt dan teruggebracht naar de instelling. Ik vond dat jammer. In onze film kiest Brian er juist actief voor om Lucien zelf weg te brengen, in plaats van dat het hem overkomt. Ik snap dat Jaap voor zijn einde heeft gekozen en hij snapt gelukkig ook waarom wij voor dit einde hebben gekozen. Dus dat was fijn. Er gelden echt andere wetten als je een boek gaat verfilmen.”
Wist je trouwens dat het boek alleen maar uit dialogen bestaat? Alleen maar dialogen. En wij hebben er een bijna dialoogloze film van gemaakt
Joren: “Er zitten heel mooie flashbacks in het boek. Die hebben we ook niet gebruikt. Onder andere omdat je dan een jongen moet casten die drie jaar jonger is. Die precies op hem lijkt. En toevallig ook nog heel erg goed is. Als ik heel eerlijk ben, ik geloof dat soort scènes in andere films ook nooit. Ik zie toch altijd even een andere acteur. En we hadden ook niet het budget om dit met AI op te lossen en mensen te verjongen.”
Molter lacht en zegt dan: “Zelfs al hadden we het gekund, dan hadden we het ook niet gedaan. Ik vind het nu wel mooi dat je voelt dat de moeder ergens anders is. Dat maakt het nog pijnlijker. Dat ze alleen via fotootjes aanwezig is. Wist je trouwens dat het boek alleen maar uit dialogen bestaat? Alleen maar dialogen. En wij hebben er een bijna dialoogloze film van gemaakt. Het is een film geworden waarin we met beelden het verhaal vertellen en dialogen secundair zijn. Ik vond bijvoorbeeld elke scène in het boek een soort foto. Dat is ook een beetje de reden waarom in de film elke scène eigenlijk één shot is geworden. En ook waarom we een apart kader hebben. Het is niet 16:9 en het is ook niet 4:3. Maar het is 1:55, dat is een standaard fotokader. Zo probeerden we een soort vertaling te maken van het boek naar een film. Zonder dat je het gevoel hebt dat het een boekverfilming is.”