Makers pitchen voor makers

Met de komst van een nieuw beleidsplan, introduceerde het Filmfonds dit jaar ook een nieuwe manier waarop projecten bij het Fonds worden aangeboden; de zogenoemde Pitch Filmidee, waarbij makers hun idee presenteren aan een panel van collega filmmakers. Hoe werkt deze nieuwe wijze van indienen precies, waarom kiest het Filmfonds hiervoor en wat betekent dit voor de makers? Iwana Chronis, Head of Selective Funding, over de nieuwe plannen: “Makers krijgen reflecties en vragen die hun plan scherper kunnen maken.”

Iwana Chronis

Op een druilerige woensdagochtend in juli verzamelen verschillende teams van makers zich in café Vrijdag in Amsterdam-Zuid om hun pitch aan het Filmfonds voor te bereiden of na te bespreken.  De pitches worden gehouden op een door het Fonds gehuurde locatie even verderop en het dichtstbijzijnde café verandert die ochtend in een spontane ontmoetingsplek. Er worden ervaringen uitgewisseld en tips gegeven. Het is pas de tweede keer dat de nieuw ingevoerde pitchpanels worden georganiseerd en dus is het voor alle betrokken makers nog nieuw, maar in ieder geval lijken de toevallige ontmoetingen in café Vrijdag vaker voor te zullen komen.

De pitchpanels bestaan in België bij het Vlaams Audiovisueel Fonds al jaren

De pitchpanels mogen in Nederland een nieuw fenomeen zijn, in België bij het VAF (Vlaams Audiovisueel Fonds) bestaan ze al jaren. Het Nederlands Filmfonds kreeg de afgelopen jaren een kijkje in de keuken bij het VAF en besloot de werkwijze zelf te implementeren.

Het werkt zo: een team, bestaande uit bijvoorbeeld een scenarioschrijver, regisseur en producent sturen een beknopte, schriftelijke pitch naar het Filmfonds waarin zij uitleggen wat hun idee is, wat de motivatie is om de film te maken en wie het beoogde publiek is. Vervolgens worden deze teams uitgenodigd om live aan het pitchpanel, bestaande uit vijf film- en cultuurprofessionals, hun plannen toe te lichten en eventuele vragen te beantwoorden.

“Het idee is dat je als maker je plan presenteert en vervolgens in gesprek gaat met een groep vakgenoten”, aldus Iwana Chronis, Head of Selective Funding bij het Filmfonds en een van de initiatiefnemers van het project. “Het zijn geen medewerkers van het Filmfonds, maar mensen uit de beroepspraktijk: regisseurs, scenarioschrijvers en distributeurs bijvoorbeeld, maar ook festivalprogrammeurs, literaire schrijvers, cultuurmakers uit de televisiewereld of makers en producenten uit Vlaanderen.”

Vanuit het Fonds is alleen een technisch voorzitter aanwezig, die weliswaar het proces bewaakt, maar niet inhoudelijk oordeelt over de plannen. Wel is het Filmfonds verantwoordelijk voor de samenstelling van het panel, maar Chronis wijst erop dat de panelleden zijn aangedragen door de verschillende vakverenigingen, waaronder de DDG en het Netwerk Scenarioschrijvers.

Waarom eigenlijk deze nieuwe opzet?
“We krijgen als Filmfonds al jaren structureel veel meer aanvragen binnen dan we kunnen honoreren. Dat is een probleem voor ons, maar ook voor het veld. Allereerst duurt het lang voordat je als maker een reactie krijgt, maar we moeten ook erg vaak ‘nee’ zeggen en dat is voor niemand prettig, zeker niet voor een schrijver die soms maanden in een aanvraag heeft gestoken. Daarom dachten we: je zou als maker eigenlijk veel eerder in het proces moeten weten of je idee kansrijk is voor een bioscoopfilm, voordat je heel veel tijd aan een aanvraag kwijt bent.”

Een aantal jaar geleden introduceerde het Fonds al eens een manier om ideeën in een vroeg stadium te toetsen, de zogenaamde Ideecheck, maar die plannen werden door consulenten van het Fonds beoordeeld, niet door een extern panel. Bovendien is de nieuwe Pitch Filmidee geen vrijblijvende toetsing zoals de Ideecheck was, maar een verplichte horde die makers moeten nemen voordat ze überhaupt een ontwikkelingsaanvraag bij het Fonds kunnen indienen.

Het levert hele interessante gesprekken op, want je zit met allerlei vakgebieden aan tafel

De pitchpanels zorgen er dus voor dat het Fonds minder ontwikkelaanvragen hoeft te verwerken, maar volgens Chronis is dit niet de reden om tot deze nieuwe wijze van pitchen over te gaan. Het Fonds hoopt en verwacht dat de pitchsessies vooral de kwaliteit van de aanvragen ten goede zal komen: “Het levert hele interessante gesprekken op, want je zit met allerlei vakgebieden aan tafel. Je krijgt als maker vragen over hoe jij je verhaal wilt verbeelden, voor wie je deze film wilt maken, maar ook, ik noem maar wat, vanuit welk personage je het verhaal wilt gaan vertellen. Ik kan me voorstellen dat dit makers heel veel kan brengen, omdat zij allerlei reflecties en vragen krijgen die hun plan scherper kunnen maken.”

Ik werk zelf veel in schrijfteams, dus ik ben heel erg gewend om over scripts en plannen te praten, maar er zijn ook schrijvers die dit niet gewend zijn of graag doen. Wat zou je tegen die schrijvers willen zeggen?
“Ik ben zelf bij een van de pitchpanels aanwezig geweest in de rol van technisch voorzitter. Er was echt een hele prettige, ontspannen sfeer. Heel respectvol naar de maker. Bovendien kun je, als je het eng vindt om zelf aan het woord te zijn, de betrokken regisseur of producent vragen om het woord te doen.

Om een film van de grond te krijgen heb je een bouwwerk van verschillende stakeholders nodig, die allemaal in de kern moeten weten waar het verhaal over gaat, wat je wilt maken, en waarom

Dat gezegd hebbende: het Filmfonds is maar één financier. Uiteindelijk zul je als maker veel vaker je project moeten presenteren. Om een film van de grond te krijgen heb je een bouwwerk van verschillende stakeholders nodig, die allemaal in de kern moeten weten waar het verhaal over gaat, wat je wilt maken, en waarom. Dus hoe beter je dat kan verwoorden aan het begin van het traject, hoe beter je die vraag later ook weer kan beantwoorden. Het is niet alsof je deze vraag, nadat je bij ons hebt gepitcht, nooit meer gaat krijgen. Daarbij: je wordt zeker niet alleen beoordeeld op basis van de presentatie, ook de schriftelijke input wordt meegewogen door het panel.”

Door zelf de ideeën niet meer te beoordelen geven jullie wel een hoop macht uit handen.
“Nou ja, uiteindelijk blijft het Filmfonds de ontwikkelingsaanvragen beoordelen, dus wat dat betreft verandert er niet zoveel. We zien de toevoeging van de pitchpanels vooral als een manier voor makers om de kansrijkheid van hun idee te toetsen bij vakgenoten.”

Wel denkt Chronis dat betrokkenheid van de bredere filmsector belangrijk is om tot een sterker, onderscheidend filmaanbod te komen. Het is een van de speerpunten van het Fonds: “De lat moet omhoog. We zien dat omliggende landen minder speelfilms maken dan wij, maar dat deze meer impact hebben qua bezoekersaantallen en het winnen van prijzen, zowel nationaal als internationaal. Dat heeft het onderzoek van Olsberg onder meer laten zien.”

Chronis heeft het over het onderzoek dat het Filmfonds liet uitvoeren door het Britse onderzoeksbureau Olsberg SPI. De conclusie: speelfilms die op eigen bodem goed scoren, gooien zelden hoge ogen in het buitenland, terwijl de speelfilms die wél meedingen naar prijzen op internationale festivals amper een groot publiek weten te bereiken in eigen land. “Een wake-up call”, aldus Iwana Chronis. De bevindingen sterken beleidsmakers bij het Fonds in de overtuiging dat het roer om moet. Er moet beter worden gezorgd voor talent, kwaliteit moet boven kwantiteit staan en makers moeten meer oog krijgen voor hun publiek.

“We hebben de afgelopen jaren gekeken naar hoe andere landen, bijvoorbeeld in Scandinavië, dit doen. Daar zie je dat makers al in een veel eerder stadium door de betrokken filmfondsen worden gevraagd om na te denken over wie hun publiek is, ook al maken ze een niche-arthouse film. Het is natuurlijk niet zo dat alle films voor een groot publiek hoeven te zijn, maar het is wel goed om te weten wie je publiek is en, zelfs als dat een hele beperkte club is, na te denken over hoe je die het beste kan bereiken. En dat is niet alleen een vraag voor de producent, maar ook voor de schrijver en de regisseur. Voor wie maak je het? Die vraag goed beantwoorden kan ook het idee versterken.”

Als het gaat om publieksfilms is het marktdenken vaak wel aanwezig, maar daar ligt de uitdaging voor makers vooral in hoe ze hun film onderscheidend kunnen maken binnen hun genre, vindt Chronis: “Hoe onderscheidt het zich van wat hiervoor gemaakt is? Wat maakt de film uniek, qua verhaal of thematiek, of misschien wel wat betreft het publiek dat wordt nagestreefd? Ik denk dat een film als De Tatta’s er bijvoorbeeld heel goed in is geslaagd is om te vernieuwen in het soort publiek dat ze voor dit genre wisten te bereiken. Maar ook een film als De Beentjes van Sint-Hildegard is dat heel goed gelukt. Dat was een van de eerste brede publieksfilms voor een ouder publiek (de film trok ca. 700.000 kijkers naar de bioscoop, red).”

Het streven van het Filmfonds is om meer geld uit te geven aan minder films. Gaan makers dit voelen?
“Het uitgangspunt van het Fonds is om een klein, divers aantal producties met meer middelen te steunen. Het aantal filmprojecten dat door het Fonds per jaar kan worden gesteund, is daarom beperkt. De afgelopen jaren is deze verandering, mede in opdracht van het Ministerie van OCW, al ingezet. In 2023 steunde het Fonds nog 23 speelfilms met een selectieve realiseringsbijdrage. Uiteindelijk streven we naar twintig selectief gesteunde speelfilms per jaar. Daar vallen ook kinder- en familiefilms, en animatie onder.

Natuurlijk vraagt dit vanaf de fase scenario-ontwikkeling al om scherpere keuzes te maken. Dat is ook een van de redenen dat we de pitchpanels hebben ingevoerd. We streven naar vijftig scenario-ontwikkelingstrajecten, plus nog twaalf projecten die via talentscope en slate-funding worden gefinancierd. Wat vervolgens uitmondt in ongeveer dertig projecten die een projectontwikkelingsbijdrage kunnen ontvangen. Dit betekent dat niet alle films die met steun van het Fonds zijn ontwikkeld ook realiseringssteun van het Fonds ontvangen. Dat zullen makers zeker merken en daar zijn we ons enorm van bewust.”

Bron: beleidsplan Filmfonds 2025-2028

Toch denkt Chronis dat dit nodig is om de Nederlandse film naar een hoger plan te tillen. Een hoger budget geeft op alle fronten meer ruimte aan het makersteam en vergroot de production value, waardoor films beter kunnen concurreren binnen het nationale en internationale speelveld.

Waar hoop jij dat de Nederlandse film staat over tien jaar, in een ideale wereld? Hoe staan we ervoor met elkaar?
“Ik denk dat dit voor ons allemaal geldt, maar ik hoop dat het marktaandeel van Nederlandse films in eigen land stabieler wordt, of misschien wel groeit, dus: meer publiek voor de Nederlandse film. Er worden prachtige producties gemaakt, maar de Nederlands film verdient meer zichtbaarheid en waardering. Verder hoop ik dat het qua internationale waardering beter gaat zodat, als we over tien jaar nog een keer Olsberg uitnodigen om te kijken hoe ervoor staat, onze buurlanden een beetje jaloers naar ons beginnen te kijken.”

Wat zoek je?