Krassen op het oppervlak
Paul Cox omschrijven voelt dubbel. Hij geldt als een van Australië’s belangrijkste regisseurs, maar je kunt ook zeggen dat hij een van Nederlands bekendste filmmakers in het buitenland is. Want hoewel de in Venlo geboren Cox dit jaar precies een halve eeuw geleden naar Australië emigreerde, behield hij altijd zijn Nederlandse paspoort. Cox maakte in die tijd meer dan dertig films, waaronder de internationale arthouse hit Innocence (2000) en de even beroemde documentaire Vincent (1989, over Van Gogh). Eerder dit jaar ging zijn autobiografische speelfilm Force of Destiny eerst in India en daarna in Australië in première. Daarin wordt een kunstenaar van middelbare leeftijd geconfronteerd met leverkanker, precies zoals het Cox gebeurde. Plot ontmoette Paul Cox toen hij op familiebezoek was in Arnhem en sprak met hem over zijn lange loopbaan.
Ook al oogt de 75-jarige Cox fragieler dan vroeger, de gedreven filmmaker zit nog vol plannen. Zo heeft hij twee nieuwe speelfilms in voorbereiding, waaronder het in de kunstwereld gesitueerde Sublime, zijn eerste in Nederland spelende film. Maar op dit moment is hij vooral bezig met de over religieus geweld handelende film Inferno, die hij in 2016 hoopt te kunnen draaien. “Als ik nog kan opstaan. Misschien moet ik ‘m maken vanuit een elektrische rolstoel. Maar ik wil zo snel mogelijk beginnen, want ik ben realistisch genoeg om te beseffen dat ik niet meer alle tijd van de wereld heb.”
Dat was anders toen Cox in 1963 naar Australië vertrok. Wat waren uw verwachtingen in die tijd?
“Voor mij was het een uitweg. Ik ben erin geslaagd om uit Nederland te ontsnappen. Ik kan niet zeggen dat ik een heel gelukkige jeugd heb gehad, maar op een dag zag ik een artikel in de krant waarin jonge mensen werden uitgenodigd voor zes of tien maanden naar Australië te komen. Daar kregen ze dan geld voor en een baan en als je dan terugkwam in je eigen land, zou je reclame maken voor Australië. Het land was in die tijd op zoek naar migranten. Ik geloof niet dat ik daarvoor ooit over Australië had nagedacht. Dus ik ben op de trein naar Hoek van Holland gestapt en met de boot naar Southampton gegaan. Vandaar ben ik doorgereisd naar Australië, op een boot met ongeveer tweeduizend mensen, vooral Engelse migranten. In het begin was ik daar heel ongelukkig, omdat het de hele tijd regende en er geen dorpsplein was om naar toe te gaan. Mensen reden daar alleen maar rond in de auto. Maar op een gegeven moment begon ik eraan te wennen en drong het tot me door hoeveel vrijheid die plek me gaf. Ik hoefde nergens verantwoording voor af te leggen. En aangezien ik tot die tijd erg onderdrukt was, proefde ik daar van het zogeheten ‘goede leven’ en begon ik te leven.”
Nadat hij enige tijd over de wereld had gereisd, iets wat hij tot op de dag van vandaag is blijven doen, vestigde Cox zich definitief in Australië. “Ik begon een studio voor fotografie en omdat er maar heel weinig mensen waren met expertise op dat gebied, deed ik heel goed. Het was een beetje het wilde westen, maar in die tijd paste dat bij me. Op een gegeven moment zette ik een paar grote naakten in de etalage van mijn studio en prompt verloor de bestuurder van een voorbijrijdende auto de macht over het stuur en reed pardoes door de voorruit de studio in. Nadat ik nog wat meer had gereisd, naar Bali en India, werd ik gevraagd om fotografie en te onderwijzen op een kunstacademie. Een mooie kans omdat het Prahran College in Melbourne in die tijd het Bauhaus van Australië was. Het ging er behoorlijk wild aan toe, en ik heb er veel geleerd, over het leven, over kunst en over mensen. Ik ben daar uiteindelijk iets van acht of misschien wel tien jaar gebleven. En op een gegeven moment kregen ze geld om een filmafdeling te beginnen. Een van mijn hobby’s was het maken van ‘home movies’, super 8 en 16mm, dus toen vroegen ze mij om de leiding op me te nemen.”
Als zoon van een documentairemaker wist Cox wel iets van filmmaken, maar bij lange na niet genoeg. Hij maakte van de nood een deugd door twee keer per week met zijn leerlingen naar klassiekers uit de oude doos te kijken. Daarnaast nodigde hij experts uit de Australische filmwereld uit om gastcolleges te geven. Zijn studenten waardeerden de moeite die hij voor hen deed, maar hun leraar bleek de beste leerling van de klas. Na een half jaar besefte hij dat zijn toekomst lag in het maken van speelfilms. “Ik zeg nog altijd, als je je serieus op iets wilt toeleggen, doe het dan, in elk geval in het begin, als hobby. Omdat je het dan uit liefde doet. Als je het wilt doen omdat het werk oplevert, of om geld mee te verdienen, vergeet het dan maar. Als je filmmaken als werk ziet, dan zul je altijd concessies doen die ten koste gaan van de intimiteit.”
In uw werk heeft het altijd om de kunst gedraaid?
“Nee, in mijn werk heeft het altijd om leven en menselijkheid gedraaid. En soms om de mogelijkheden van het medium, maar ik denk dat we tot nu toe alleen nog maar krassen op het oppervlak hebben gemaakt.”
Na een aantal korte films, raakt Cox eind jaren zeventig echt op stoom als scenarist en regisseur van lange speelfilms. Titels als Kostas (1979), Lonely Hearts (1982), Man of Flowers (1983), Cactus (1986), A Woman’s Tale (1991) en de poëtische documentaire The Diaries of Vaslav Nijinsky (2001) behoren tot de Australische arthouse-canon. Met de film My First Wife (1984) won hij bij de Australische Film Awards zowel de prijs voor Beste Scenario als Beste Regie. Ook door hem geregisseerde acteurs vielen regelmatig in prijzen. In 1991 werd actrice Sheila Florance voor haar rol als kankerpatiënte postuum bekroond met de prijs voor beste actrice in de indringende film A Woman’s Tale, die Cox voor haar schreef toen hij hoorde dat zij nog maar enkele maanden te leven had. Ook internationaal werden films van Cox bekroond, van Valladolid tot Montreal, en van Gent tot Chicago. Ook was er een incidenteel Nederlands succesje. Zo werd Innocence op Film by the Sea in Vlissingen bekroond met de Publieksprijs.
Cox ziet cinema als een geschenk voor de mensheid, maar hij betreurt het dat Hollywood in filmland de lakens uitdeelt. Zelf heeft hij zijn hart verpand aan filmmakers als Luis Buñuel, Andrej Tarkovski en Sergei Paradzjanov. Dat deze namen tegenwoordig alleen nog bij ingewijden bekend zijn, doet hem zeer. Dat hij zelf bekender had kunnen zijn, als hij minder eigenzinnig was geweest en meer bereid om de spelletjes van de filmwereld mee te spelen, doet hem dan weer niets. “De paar keer dat ik een ‘overnight success’ dreigde te worden, ben ik daar behoorlijk van in paniek geraakt. Bijvoorbeeld toen een van mijn eerste speelfilms, Man of Flowers, voor Cannes werd geselecteerd. De film werd juichend ontvangen, maar ik vond Cannes veel te commercieel. Iedereen zegt altijd dat het bij dat festival echt om de films gaat, maar het tegendeel is waar: het draait alleen maar om geld. En om glamour. Kortom, om de dingen die niet belangrijk horen te zijn.”
Cox is er trots op dat hij altijd films heeft kunnen maken op zijn eigen voorwaarden. “Ik heb nooit artistieke concessies gedaan en toch heb ik mijn films altijd gefinancierd gekregen en zijn ze op een paar na allemaal uit de kosten gekomen, of hebben zelfs winst gemaakt. Mijn documentaire Vincent wordt tot op de dag van vandaag vertoond. Natuurlijk heb ik er elke keer weer voor moeten vechten, maar elke afwijzing heeft me gehard en sterker gemaakt.”
Het schrijven van scenario’s doet hij vooral op gevoel. “Ik hou ervan, maar tegelijkertijd ervaar ik het als een pijnlijk proces. In de loop der tijd heb ik er misschien enige handigheid in gekregen, maar het blijft een kwestie van vallen en opstaan. Alleen: als ik me eenmaal in een verhaal vastbijt, stop ik ook pas als het af is. Dat is denk ik de enige boodschap die ik heb: als je een verhaal wilt vertellen, schrijf het op. Het maakt echt niet uit als het de eerste keer nog niet perfect is.” Aan handboeken over scenarioschrijven heeft hij een broertje dood. “Ik heb er nooit een gelezen. Het zijn toch boeken die je een bepaalde manier van schrijven willen opdringen, en daar geloof ik niet in.”
Paul Cox maakt films zonder opsmuk. “Voor mij heeft film niets te maken met literatuur of theater. Dat is de vergissing die iedereen altijd maakt. Film heeft meer te maken met schilderen, met dans, met muziek. Ik ben er langzaam maar zeker achter gekomen dat film voor mij meer op muziek lijkt. En met muziek kun je het ene moment in de bergen zijn en het volgende moment in de donkerste vallei. Als je dat met film probeert, dan heeft dat meestal iets geforceerds, maar dat is wel waar ik naar streef.”
De films van Paul Cox laten zich, op een enkele uitzondering na, het beste omschrijven als ‘intieme huiskamerdrama’s. Voor de opnames maakte hij vaak gebruik van zijn eigen huis. Als je een film ziet met veel kunst of klokken aan de muur, weet je als kijker: we zijn bij Paul thuis. Zijn films worden ook gekenmerkt door terugkerende elementen: poëtische flashbacks, verwijzingen naar (schilder)kunst en een voorkeur voor de beslommeringen van gewone mensen. Ziekte en dood zijn terugkerende thema’s in zijn werk en de personages in zijn films zijn vaak al wat ouder, en door het leven getekend. Special effects zijn uit den boze, technische hoogstandjes worden zoveel mogelijk vermeden. Toch zei hij ‘ja’ toen hij werd gevraagd om in Canada de eerste IMAX 3D-film met acteurs te regisseren, The Hidden Dimension (1997). Maar omdat de 3D-camera’s vaak stuk waren, duurden de opnamen duurden veel langer dan gepland, een half jaar. In de vele uren die Cox noodgedwongen in zijn trailer doorbracht, schreef hij het script van Innocence (2000). “Ik verveelde me dood, dus ik deed het vooral om mezelf bezig te houden.”
De film over een weduwnaar en een getrouwde vrouw die een relatie beginnen, zorgde voor controverse omdat de hoofdpersonen tegen de zeventig liepen, een leeftijd waarop je geacht wordt je niet meer met seks en overspel bezig te houden. De film – tevens de laatste van Cox die in Nederland in de bioscoop werd uitgebracht – raakte een snaar en ging de hele wereld over. Vlak voor Innocence maakte Cox ook nog het veelbesproken Molokai: The Story of Father Damien (1999), naar het boek van Hilde Eynikel over de wereldberoemde Belgische pater Damiaan, die zestien jaar te midden van een melaatsenkolonie op een schiereiland op Hawaï leefde en zelf ook aan lepra stierf. “Ik heb een paar films gemaakt die gebaseerd zijn op een boek en dat zijn mijn zwakste films. Ook als ik zelf naar films kijk, zie ik meteen of het een boekverfilming is. Laat boeken met rust! Damiaan was gebaseerd op een boek. Maar de film had niks te maken met het boek. En toen kreeg ik ook nog ruzie met John Briley, die het scenario schreef. John Briley had Gandhi geschreven en hij was een beetje arrogant geworden. Ik maakte ruzie met hem over het scenario, omdat hij er een Hollywood-film van wilde maken en ik niet. Iedereen bemoeide zich er tegenaan! Zelfs de Belgische premier belde me op om iets met me te gaan drinken. Iedereen maakte zich grote zorgen over het project, maar toch wilden ze dat ik de film zou gaan maken. En ik vond het een mooi gegeven, een priester die een beter mens wordt in plaats van een betere priester.”
Tijdens de opnames leefde Cox, net als Damiaan, zelf ook tussen de leprozen. “In zekere zin was dat de beste tijd van mijn leven, omdat die mensen echt om elkaar gaven. Zij waren reizigers op weg naar de dood, maar ze reisden in elk geval samen. Terwijl wij in het westen allemaal in ons eentje naar de dood reizen. Dus achteraf gezien was het een verbazingwekkende tijd en ik ben blij dat ik het gedaan heb. Maar als ik over de film praat, word ik nog steeds kwaad. Omdat de producenten de film op een schandalige manier kapot hebben gemaakt.”
Nadat bij Cox leverkanker werd geconstateerd, moest hij het jarenlang noodgedwongen rustiger aandoen. Force of Destiny is zijn eerste film in acht jaar. “Ik ben zo lang ziek geweest dat ik uiteindelijk tussen alle medische beslommeringen door het script heb geschreven. Eerst wilde niemand ‘m financieren. En daarna wilde niemand ‘m distribueren. De film was een jaar geleden al klaar en in eerste instantie gebeurde er niets mee. We stuurden ‘m naar diverse festivals maar hij werd nergens geselecteerd. Zelfs niet nadat ik zo lang weg was geweest! Het toonde mij dat er ook in de filmwereld geen echte loyaliteit bestaat. Ik had de film al bijna opgegeven toen hij werd geselecteerd voor het festival van Calcutta. Daar kreeg de film een bijzonder warm onthaal. En toen draaide de wind even plotseling de andere kant op. Hij werd geselecteerd als openingsfilms voor het festival van Melbourne. En nu word ik weer door festivals over de hele wereld uitgenodigd, maar wat mij betreft kunnen ze allemaal de kolere krijgen…”
Force of Destiny is een sterk autobiografische film, over een kunstenaar die leverkanker krijgt en die, net als in Cox’ echte leven, tijdens zijn behandeling verliefd wordt op een veel jongere Indiase vrouw. “Het is de puurste film die ik heb gemaakt. Het is ook een film die iedereen kan begrijpen. Ik denk dat ik er objectief over kan zijn. Ik heb het voor een groot deel zelf meegemaakt en dat heb ik in een verhaalvorm gegoten. Ik werd echt tijdens het kerstdiner met mijn familie gebeld dat ik meteen naar het ziekenhuis moest komen omdat er een lever beschikbaar was voor transplantatie. Als je zoiets verzint, zal iedereen zeggen: ‘wat een cliché’! Maar ik hoefde niks te verzinnen, want het verhaal schreef zichzelf. Ik denk ook dat iedereen bang was dat ik tijdens de opnames alsnog de pijp zou uitgaan. Maar ik kende geen angst, want ik had andere plannen. Ik had het naar mijn zin op de set en dat gaf me het gevoel dat ik vloog. Ik weet zeker dat het me heeft geholpen om in leven te blijven.”
En zo ziet Cox zich nog wel een tijdje doorgaan. “Iemand die het script had gelezen van Inferno – de film die ik nu als eerste wil maken – zei dat het gaat over de verkrachting van onze waardigheid en de onzekerheid in een wereld waar de prioriteiten verkeerd om zijn. Dat vond ik wel aardig geformuleerd. Als uitgangspunt heb ik voor IS gekozen en dat is iets wat ik nooit eerder heb gedaan. Normaal gesproken zijn mijn films veel persoonlijker van aard. Maar het is verbazingwekkend hoe sommige beelden in je geheugen gegrift blijven, zoals strijders van IS die kinderen in de rug schieten terwijl ze proberen te vluchten. Daarom ben ik aan dit scenario begonnen. Het gaat over een vrouw die teruggaat naar de plek waar ze ooit gelukkig was, tijdens de vakantie dat ze haar echtgenoot en tevens de vader van haar kinderen ontmoette. Ze wil naar die plek teruggaan om iets van de vrede en schoonheid terug te vinden die ze ooit heeft ervaren, maar de boel wordt overhoop gegooid door een nieuwe regering die zich achter een extreme vorm van religie verschuilt, maar die eigenlijk gewoon uit een stelletje schurken bestaat. Ik wil er nu niet te specifiek op ingaan, iedereen met een half brein kan begrijpen waar het over gaat. Deze vrouw bevindt zich opeens in een mijnenveld van verschrikkelijke gebeurtenissen. Bakstenen die door de ramen worden gegooid, mensen die op straat worden aangevallen. Ik ben met Inferno begonnen uit maatschappelijke bezorgdheid, maar ook simpelweg om bezig te blijven. Als je niets doet, ga je veel sneller dood. Daar ben ik heilig van overtuigd.”
Foto Paul Cox: Feike Santbergen