In fictie kan alles
Verwacht van beeldend kunstenares Fiona Tan (‘ik ben God niet’) geen antwoorden op de huidige humanitaire, financiële en morele Europese crisis. Maar wie geïnteresseerd is in de vragen die ze met haar speelfilmdebuut History’s Future oproept over het wezen van identiteit, geheugen en geschiedenis, beleeft aan de ontregelende film gegarandeerd een boeiende kijkervaring.
Het interview met Fiona Tan (1966) vindt plaats in haar atelier aan de Amsterdamse Weesperzijde, waar ze al meer dan tien jaar aan haar oeuvre als beeldend kunstenaar bouwt. Het is ook de plek waar History’s Future deels is ontstaan.”Ik heb hier aan het script gewerkt, met de acteurs gerepeteerd, en soms monteer ik hier aan deze tafel, samen met mijn editor Nathalie Alonso Casale.” We bevinden ons in het kloppend hart van History’s Future, zoveel is duidelijk.
Fiona Tan werd geboren in Indonesië en bracht haar jeugd grotendeels door in Australië voordat ze naar Nederland verhuisde, waar ze aan de Gerrit Rietveld Academie en de Rijksacademie voor beeldende kunsten studeerde. Haar moedertaal is Engels, maar we praten in het Nederlands. Ze is getrouwd, heeft een gezin, maar over haar leven en over de zoektocht naar haar identiteit, die ze als expat mogelijk heeft gehad, wil ze niet te veel kwijt. “Daar heb ik in mijn interviews als beeldend kunstenaar al zoveel over gezegd, daar ben ik klaar mee. Voor mij is dat geen interessant gespreksonderwerp meer.”
Serieus en beslist, dat is Tan zeker. Maar als ze lacht, dan is dat ook meteen een schaterlach. In haar studententijd werkte ze een tijdje als operateur in de Amsterdamse bioscoop Kriterion. “Daar heb ik veel films gezien. Tot mijn favoriete filmmakers behoren Joris Ivens en Johan van der Keuken. Ook bewonder ik het werk van Agnes Varda en Chantal Akerman. Sowieso zijn er nog steeds heel veel Franse films die ik wil zien. Neem alleen een grootheid als Alain Resnais. Eén van mijn favoriete films is Je t’aime, je t’aime, over een man die aan een geheugenexperiment meedoet. Hij doet een paar keer mee aan zo’n experiment, maar blijft daar uiteindelijk ook in steken. Fascinerende film. Prachtig gemonteerd.”
Hoewel History’s Future haar eerste speelfilm is, is Tan bepaald geen nieuweling in het filmvak. Al in 1997 debuteerde ze op het Nederlands Film Festival met de documentaire Moge u in interessante tijden leven, waarmee ze de Prijs van de Stad Utrecht won. In 2000 maakte ze de documentaire Koninkrijk der Schimmen.
In de daaropvolgende jaren bouwde Tan echter vooral een grote reputatie op in de internationale kunstwereld. Haar film- en video-installaties worden geroemd om hun emotionele zeggingskracht en haar werk werd over de hele wereld vertoond, van Oslo tot Tokio. Identiteit, geheugen en geschiedenis zijn terugkerende thema’s in haar werk, dat is aangekocht door onder andere het Stedelijk Museum, Tate Modern en het Centre Pompidou.
Nu ze met History’s Future heeft gedebuteerd, de film ging op het meest recente IFFR in wereldpremière, lijkt ze vaart te zetten achter haar filmcarrière. Op dit moment werkt ze aan een nieuwe film, met onder andere de Britse actrice Juliet Stevenson. Ook dat zal, net als haar huidige film, een mengeling van fictie en documentaire worden. Meer wil en kan ze er echter nog niet over vertellen.
Sommige mensen zullen zeggen: ‘daar heb je weer zo’n kunstenaar die per se een film wil maken’. Maar je kan het ook omdraaien. Als je zoveel met film en video hebt, waarom heeft het dan zo lang geduurd voor je je eerste speelfilm maakte?
“Ik heb gewacht tot ik een dringende innerlijke noodzaak voelde. In 2008 werd ik net zoals veel andere mensen overvallen door de financiële crisis. Ik volgde het nieuws elke dag in de krant. Het was als een sneeuwbal, eerst in Amerika maar daarna ook al heel snel in Europa. Eerst alleen een financieel probleem, maar daarna ook heel snel een politiek en sociaal en ethisch probleem. Toen zei ik tegen een vriend: ‘als ik ooit een film maak voor de bioscoop dan moet het over zoiets gaan. Over iets dat nu speelt en nu aan de hand is’. En van daaruit ben ik verder gegaan.”
Kun je uitleggen hoe dat proces in zijn werk ging?
“Ik las ‘Aftermath, The Cultures of the Economic Crisis’ van socioloog Manuel Castells, die samen met een aantal andere knappe koppen – sociologen, psychologen en historici – was samengekomen om de oorzaken en achtergronden van de crisis van 2008 in kaart te brengen. Ik voelde dat er van alles aan de hand was, dat er van alles mis ging, maar ik had er geen vat op. Het was een beangstigend gevoel. En dat boek gaf mij een handvat. Bovendien maakte dat boek mij duidelijk dat wat sociologen en historici doen; het formuleren van narratieven, plausibele narratieven die een situatie of een gegeven uitleggen. Toen kwam het voor mij bij elkaar. Ik ben beeldend kunstenaar, maar ik werk ook met tekst. Niet altijd, maar wel regelmatig. Ik schrijf vaak voice-overs en het boeit me enorm hoe tekst en beeld samengaan, of juist niet. Dat je er veel meer mee kan bereiken dan alleen het praatje bij het plaatje. Gaandeweg ben ik steeds meer geïnteresseerd geraakt in het narratief, dus toen kwamen die dingen bij elkaar. Het beginpunt had dus zowel een theoretisch element als ook een emotionele component, omdat ik er zelf vat op probeerde te krijgen.”
De film is een non-lineaire mix van fictie, documentaire en essay. Was dat vanaf het begin de bedoeling?
“Ja, ik wilde proberen om fictie en documentaire naast elkaar en door elkaar te verweven. Ik wilde kijken of dat werkte. Dat was zeker tijdens de montage een grote uitdaging. Maar samen met mijn editor, Nathalie Alonso Casale, denk ik dat we daar goed uit zijn gekomen.”
Voor mij gaat History’s Future over ons, over Europa, over wie we zijn, en waar we in deze onzekere tijden naartoe moeten. De film begint echter met de woorden The End. Is dat bedoeld om de kijker op het verkeerde been te zetten?
“Niet perse. Ik wil ermee zeggen dat we aan het einde van een bepaalde periode in onze geschiedenis zijn gekomen. We zitten in een overgangsfase, het is het begin van een nieuwe, onzekere periode. Niemand kan op dit moment bevroeden hoe de toekomst eruit gaat zien. Ook ik niet.”
De hoofdpersoon is MP, Missing Person, die door Europa zwerft en hij wordt gespeeld door de Ierse acteur Mark O’Halloran.
“Ik had een hoofdpersoon nodig. Iemand die jou als kijker meeneemt door de film. Maar die hoofdpersoon moet tegelijkertijd een Mr. Nobody zijn. Maar hoe ging ik dat doen? Nou, hij is zichzelf kwijt, dus dan is hij ook een soort niemand. En dat gaf me meteen een enorme vrijheid om hem van alles op te spelden. Dat is het fantastische van fictie. Nu eens duikt hij op de ene plek op, dan weer op de andere. Hoe kan dat? Hij heeft geen paspoort, geen geld, maar toch lukt het. Ik heb me niet laten weerhouden door het idee dat je zoiets misschien niet zou mogen doen. Want in fictie kun je alles doen, dat vond ik leuk. Het verhaal is associatief, maar dat is ook zoals ik mij voorstel dat MP’s brein werkt. De film is een vertelling vanuit zijn fragmentarische gezichtspunt. Voor mij is het allemaal heel begrijpelijk, al zal dat niet voor iedereen gelden. Maar dat komt dan wel als je ‘m voor de tweede of derde keer ziet. Er zit heel veel in, al zullen er ook mensen zijn die het allemaal veel te veel vinden.”
Maar film heeft toch ook niet gemakkelijk te zijn?
“Wat mij betreft niet. Ik heb liever een film die je twee of drie keer moet zien voor je ‘m begrijpt dan zo’n wegwerpfilm die je één keer ziet en waar je daarna nooit meer aan terugdenkt.”
Voel je jezelf onderdeel van de Nederlandse filmwereld of sta je er buiten?
“Ik voel me er niet echt onderdeel van, nee. Maar ik ben ook absoluut geen kenner of expert. Dit is de eerste keer dat ik zelf een script heb geschreven. Ik vond het ook onwijs moeilijk. Ik had een paar andere filmscripts gelezen en onderweg ben ik er nog een paar tegengekomen. Maar ik had echt geen flauw benul. Ik heb ook een paar scenariohandboeken gelezen, dat hoorde er wel bij, vond ik. Maar ik weet niet eens precies meer welke. Ik geloof ook niet dat het zo belangrijk is. Ik heb nog steeds het gevoel dat ik heel veel moet leren. Dat ik heel veel niet weet. En ik vind het leuk om iets te doen wat je nog niet eerder hebt gedaan.”
Je hebt het scenario samen geschreven met Jonathan Romney, een Engelse scenarist die ook als filmcriticus werkt. Kun je iets vertellen over jullie samenwerking?
“Op basis van de outline die ik had geschreven, heb ik subsidie gekregen van het Filmfonds. Dus in principe had ik daarna geen script meer hoeven schrijven. Maar ik wilde juist wel een volledig uitgewerkt script hebben, omdat ik dat een interessante uitdaging vond. Later bleek dat het hebben van een script ook gewoon nuttig is bij het aanvragen van extra financiering. Met een script heb je houvast, een bouwtekening. Als je je gebouw aan het betimmeren bent, heb je iets om op terug te vallen. Dat geeft je in zekere zin ook meer vrijheid. Engels is mijn moedertaal, dus ik zocht iemand voor wie dat ook gold, omdat ik het idee had dat het dan makkelijker zou gaan. Ik heb ook wel een paar Nederlandse scenaristen ontmoet, maar ik had niet het gevoel dat het goed zat. Via een Engelse producente kwam ik in contact met Jonathan. Hij was heel erg van: ‘het is jouw kindje, ik ben er alleen om jou te helpen’. Zo zijn we begonnen. Ik ben een keer naar Londen gegaan en hij is een weekend in Amsterdam geweest. Verder hebben we het allemaal via de mail en de telefoon gedaan. We speelden een soort scenario-ping pong.”
Schreef jij eerst iets en reageerde hij daarop?
“In het begin hebben we vooral veel gepraat en op een gegeven moment heb ik de eerste acte geschreven, want ik wou iets in handen hebben om mee verder te gaan. De opzet van het verhaal, van hij is nu eens hier en dan weer daar, zat er vanaf het begin al in. Dus in dat opzicht maakte het niet zoveel uit in welke volgorde de scènes werden geschreven. Gaat hij eerst naar Londen of eerst naar Parijs? Wanneer ontmoet hij zijn oude vlam of de blinde kaartjesverkoper? Dat veranderde in de latere versies. Maar de scènes zelf, sommige heb ik gedaan, andere heeft Jonathan geschreven. Ik vind dat hij heel goed is in dialoog schrijven. En ik houd ontzettend van de Engelse humor, een beetje donkere humor, dat konden we allebei waarderen.”
Heb je veel research gedaan?
“Voor de hoofdpersoon heb ik veel research gedaan. Ik vond het al een boeiend thema: geheugenverlies en hersenbeschadiging en wat dat met een mens doet. Ik had een aantal boeken aan Jonathan gegeven om te lezen. Onder andere het prachtige boek ‘Into the Silent Land’ van Paul Broks, een neuropsycholoog. Zijn patiënten zijn mensen met een hersenaandoening. Hij beschrijft zijn patiënten, de een nog maffer dan de ander, maar gaandeweg wordt het boek steeds filosofischer. Hij vraagt zich heel interessante dingen af: ‘waar woont het ik’? Daar kan je heel lang over nadenken. Dat vind ik heel inspirerend. Ik heb mijn best gedaan om medisch goed onderzoek te doen. Ik heb echt proberen na te gaan wat mensen met ernstig geheugenverlies meemaken. Ze kunnen heel onzeker en wantrouwend worden. En heel angstig. Ze kunnen slecht plannen. Omdat ze geen verleden hebben, kunnen ze moeilijk in de toekomst kijken. De zin ‘I don’t remember tomorrow’ komt daarvandaan. Zo’n boek was voeding. Het was ook heel spannend, want hoe film je dat nou? Hoe kun je dat overbrengen? Sommige mensen met een flinke hersenbeschadiging zijn hun hele gevoel voor tijd en ruimte kwijt. Ook wat betreft hun lichaam. Ineens hebben ze voor hun gevoel een linkerbeen dat zo groot is als een huis. Maar ze zien de helft van de wereld niet. Heel maf. Dus hoe kan je zoiets in beeld brengen? Ik vind dat nog steeds een boeiende vraag.”
Behalve Mark O’Halloran bestaat de cast uit bekende Europese acteurs als Denis Lavant, Anne Cosigny en Brendan Gleeson, en uit Nederland Rifka Lodeizen en Johanna ter Steege. Hoe was het om met hen te werken?
“Heel leuk en bijzonder. We hadden geen geld voor een casting director, dus dat hebben we grotendeels zelf gedaan. Maar ik denk dat we daar wel goed uitgekomen zijn. Ik heb enorm respect voor de professionaliteit en de moed van die acteurs, waarmee ik heb mogen werken. Echte vakmensen.”
Hoe was het om de film op te nemen?
“We zijn op veel verschillende plekken geweest. In Europa, maar ook daarbuiten. Ik reis sowieso veel voor mijn werk en voor mijn tentoonstellingen. De locaties waar we gefilmd hebben, zijn bijna allemaal plekken waar ik eerder was geweest. Of waar ik iets over had gehoord. Heel veel beelden die je in de film ziet, lagen al ergens in mij opgeslagen. En dan kwam het ook allemaal uit zoals ik hoopte. In de film zit een belangrijke scène waar MP op het vliegveld Charles de Gaulle de weg kwijt is. Daar heb je die prachtige, futuristische jaren zestig roltrappen, die schuin door de ruimte glijden. Hij weet niet waar hij naar toe moet, maar hij kijkt ook naar zichzelf, of wordt achtervolgd door zichzelf, een soort labyrintscène zonder dialoog. Dat komt uit een verhaal dat ik lang geleden heb gehoord van iemand die op Charles de Gaulle was en moest overstappen en die daar een hele lieve Afrikaanse meneer tegenkwam die bijna in tranen was omdat hij zijn gate niet kon vinden en daardoor zijn vlucht had gemist. Dat is me altijd bijgebleven. Dus toen ik daar een keer moest overstappen, begreep ik ook waarom. Dat wilde ik graag in de film gebruiken. We moesten veel moeite doen en veel geld betalen om daar te mogen filmen, maar het was het waard.”