De godfather van het jeugddrama
Burny Bos is weer aan het schrijven. Hoewel de meeste mensen hem kennen als producent, schreef hij in zijn lange carrière zo’n veertig kinderboeken, zes speelfilms en tal van series. Zijn nieuwste script is de Telefilm Eerlijk gestolen en zal worden geregisseerd door Hesdy Lonwijk. “Het gaat over een meisje dat een hele goede band heeft met haar oma”, vertelt Bos. “Haar opa is overleden en oma wil heel graag zijn as uitstrooien in Paramaribo. Het meisje probeert haar aan geld te helpen, maar op een manier die niet helemaal deugt.”
Zeggen namen van Nederlandse filmproducenten het grote publiek in het algemeen weinig, Burny Bos is een uitzondering. Zijn naam staat synoniem met kwaliteitsjeugddrama. Zijn werk combineert vrolijk anarchisme en een wees-jezelf-wat-anderen-ook-denken-mentaliteit met afwisselende thematiek. Dat begon al in de jaren zeventig met Lawaaipapegaai en Ko de Boswachtershow en ging verder met VPRO-televisieprogramma’s zoals Theo en Thea en Achterwerk in de Kast. Na zijn vertrek bij de VPRO richtte hij begin jaren ’90 Bos Bros op, waar hij zich waarmaakte met series als Kinderen van Waterland en Dag Juf, tot Morgen en al even geliefde speelfilms als Het Zakmes, Minoes en Het Paard van Sinterklaas.
“Soms denk ik dat ik misschien minder heb geprofiteerd van die naamsbekendheid dan ik had kunnen doen”, zegt Bos met een glimlach. “Wij dachten altijd, we doen wat we doen en we doen dat zo goed mogelijk. Maar dat het zo blijft hangen, ook in het buitenland, dat drong nooit zo tot me door.”
Trainen in verdriet
Hoewel Bos uitstapjes heeft gemaakt naar andere doelgroepen, met bijvoorbeeld de dramaseries Waltz en Papadag, is het jeugddrama zijn voornaamste terrein. Dat is terug te voeren op zijn vroege carrière als onderwijzer. “Kinderen zijn in zekere zin een soort vrije geesten. Je ziet dat bij hun tekeningen. Tot een bepaalde leeftijd zijn die allemaal goed. En op een gegeven moment gaat dat mis. Dat heeft niets te maken met die kinderen, dat heeft te maken met de vorming die ze krijgen. Kinderen hebben de open mind van een kunstenaar, maar dat wordt ze langzaam maar zeker afgeleerd omdat ze in het systeem moeten gaan passen. Ik zeg niet dat dat allemaal fout is, maar zo werkt het wel. Daarom vind ik het dus heel leuk om voor kinderen dingen te maken.
“In het verleden had je een radioprogramma dat Kleutertje Luister heette. Kinderen moesten luisteren naar wat volwassenen te zeggen hadden. Toen ik radio ging maken wilde ik juist luisteren naar het kind. Voor Radio Lawaaipapegaai bezocht ik iedere week kleuterscholen en praatte ik veel met kinderen. Dan heb je binnen no time tachtig onderwerpen waarover je het kunt hebben. Kinderen hebben zulke grappige opvattingen. Ik herinner me een discussie tussen twee meisjes, van wie een geloofde in God en de ander niet en die vroeg: ‘Als God boven in de wolken zit, wat eet hij daar dan?’ ‘Kleine vliegjes’, was het antwoord. Dat verzin jij niet en ik ook niet.
Een fout die vaak wordt gemaakt door mensen die iets willen doen voor kinderen, is dat ze zelf gek gaan doen, gekke bekken trekken, raar praten. Volwassenen worden karikaturen. Daar zijn talloze voorbeelden van. Kinderen vinden dat soms wel leuk, maar in feite is het heel flauw. Je neemt de doelgroep dan niet serieus. Het gaat om de situatie. Die moet jou aan het lachen brengen omdat hij een grappige plot heeft. En hoe fantasierijk ook, het moet gaan over dingen die ertoe doen: vriendschap, verdriet, genegenheid.
Toen ik radio maakte ontdekte ik dat voor kinderen nieuwe schoenen net zo groot nieuws kunnen zijn als de dood van hun oma. Maar ook zegt een kind na een halfjaar: ‘Nou vind ik wel dat oma lang genoeg dood is.’ Dus het is niet helemaal doorgedrongen. Ik ben de mening toegedaan dat je met drama kinderen kunt trainen in het leven. Niet door ze met moeilijke onderwerpen lastig te vallen, maar door ze mee te nemen in een ervaring. Het is soms moeilijk om te verwoorden, maar je herkent het wanneer je het ziet.
Het gekke is wel dat zo gauw je redelijk succesvol bent, mensen een beetje op jouw stoel gaan zitten en zeggen hoe je het moet doen. Dat is soms wel jammer. Een goede voetballer blijft een goede voetballer. Een goede filmmaker moet iedere keer bewijzen dat hij een goede filmmaker is.”
Naar Scandinavië
Een goed voorbeeld van Bos’ gevoel voor avontuurlijke en relevante verhalen voor kinderen is zijn eerste speelfilmscenario. “Ik vond de kwaliteit van de Nederlandse film beneden peil. Ik ben er speciaal voor naar Scandinavië gegaan en heb daar gesprekken gevoerd, dingen bekeken en geanalyseerd, en nagedacht hoe wij dat niveau ook konden halen. Dat was wat moeilijk over te brengen op een ander, dus ben ik zelf gaan schrijven. Een verhaal gebaseerd op mijn eigen leven. Als kind had mijn moeder ons gezin in de steek gelaten. Ik ben opgevoed door mijn vader met min of meer een leugen op de achtergrond. Ik wilde dat vertellen, zodat mensen die dat ook meemaakten zich daarmee konden identificeren. Dat is Mijn Vader woont in Rio geworden.”
De film, geregisseerd door Ben Sombogaart, gaat over de negenjarige Liesje. Haar gescheiden moeder heeft haar wijsgemaakt dat haar vader in Rio de Janeiro woont, om verborgen te houden dat hij in de gevangenis zit. Als Liesjes opa overlijdt en moeder een saaie nieuwe vriend krijgt, besluit ze haar vader zelf te gaan opzoeken.
Bij de release in 1989 veroorzaakte Mijn Vader woont in Rio brede maatschappelijke aandacht voor dit taboethema – kinderen van gedetineerde ouders, en ook voor de bredere vraag hoe ouders hun kinderen afschermen voor pijnlijke informatie. “Dat was heel bijzonder”, herinnert Bos zich. “Ik had nooit gedacht dat het meteen zou lukken. We wonnen daar in Berlijn het jeugdfestival mee. Wat ik nog weet was dat we eerst een ander eind hadden. Dat kwam heel sentimenteel over en verpestte de film. Dus dat hebben we toen opnieuw gedaan. Op het vliegveld kijken Liesje en haar vader nog één keer naar elkaar om en dat is toen gedraaid met een telelens en dat werkte wel.”
Ook bij zijn volgende samenwerking met Sombogaart liet Bos, ditmaal in de rol van producent, zien dat hij het vermogen had om onvoorziene mogelijkheden creatief te benutten. “Het Zakmes was eigenlijk een miniserie gebaseerd op een boek van Sjoerd Kuyper. En toen we die hadden opgenomen dachten we: kunnen we daar ook niet een film van maken? Rimko Haanstra heeft een proefmontage gemaakt en die viel heel goed uit. We hebben subsidie aangevraagd bij het Filmfonds om er een speelfilm van te maken. Op het Utrechtse filmfestival werd Het Zakmes nog geweigerd omdat hij was gemaakt voor televisie. Er was toen een enorme strijd tussen film en tv. Maar we kregen wel een prijs van de pers en later een Emmy Award.”
In de tweede helft van de jaren negentig begon Bos zich bezig te houden met het verfilmen van het werk van zijn grote held Annie M.G. Schmidt. “Annie Schmidt is de Astrid Lindgren, de Roald Dahl van Nederland. Van hun was alles al verfilmd en van Annie nog niks. Dus op een gegeven moment dacht ik, dat gaan wij eens veranderen. Mijn partner suggereerde, waarom doe je ze niet allemaal? Dat is bijna helemaal gelukt.
Het kan niet, maar het kan wel
Annie heeft iets dat mij heel erg aanspreekt en dat een hele hoop mensen aanspreekt. Ze kon echt out of the box denken. Pluk is een jongetje met een rode kraanwagen die in zijn eentje bovenin een flat gaat wonen. Dat kan allemaal niet, maar het kan wel. Als je het goed vertelt geloof je het.
“Het spannendste was de eerste film, Abeltje, omdat we voor het eerst probeerden om een groot publiek naar een Nederlandse jeugdfilm te krijgen. Dat was al tientallen jaren niet gelukt. We gingen de strijd aan met de alleenheerschappij van Disney en dat met eigen geld. Mijn hypotheek moest omhoog. Het werd een succes en dat was de opmaat naar Minoes. Die is héél goed gelukt. Dat was ook het beste verhaal.
Regisseur Vincent Bal en mijn dochter Tamara hebben samen dat script geschreven. Ik heb er ook een beetje aan lopen pielen. We probeerden het wat grootser te maken. Ik weet het niet meer zeker maar ik geloof dat ik heb bedacht dat de schurk, meneer Ellemeet, met lekkende vaten door de straten reed. We hebben het daar in ieder geval met zijn drieën veel over gehad, dat we er wat zwaardere milieuproblematiek in konden duwen.”
“Produceren betekent mensen bij elkaar brengen die samen iets moois kunnen maken. Ik heb Vincent Bal destijds opgevist bij een festival in België. Ik had dingen van hem gezien en dacht: die moet Minoes maken. Vincent was pas 25, maar hij kon dat managen. Hij kon Pierre Bokma aan. Hij wilde graag Walther van den Ende als cameraman, dat was zijn docent geweest, maar hij twijfelde ook. Zou die misschien toch weer de docent gaan uithangen? Dus ik zei: “Dan gaan we dat toch met hem uitpraten?” We zijn naar België gegaan en met zijn drieën rond de tafel gaan zitten. Toen dat was uitgesproken, is het heel goed gegaan. Als we dat niet hadden gedaan, dan had Vincent niet zijn gewenste cameraman gehad. Als producent moet je proberen de optimale omstandigheden te creëren voor een regisseur of schrijver.
Lange weg
Ik werk graag lang met scenaristen aan het scenario. We praten er veel over. Ik probeer niet de wijze heer uit te hangen, maar de nieuwsgierige collega te zijn. Ik zeg niet ‘dat is goed en dat is fout’. Ik stel voornamelijk vragen. Een goed voorbeeld is Kapsalon Romy, een script van Tamara. Daar kwam ze in eerste instantie niet goed uit. Toen heb ik voorgesteld om het kind een soort visueel dagboek te laten maken, waarbij ze beschouwend kon praten over wat ze had meegemaakt. Dat dagboek hebben we uiteindelijk niet gebruikt. Het heeft wel geholpen om het scenario goed te krijgen. En zo kom je samen tot een mooi product, waar je hard voor wilt werken om het gemaakt te krijgen. Het script is een lange weg. Sommige duren wel vijf jaar. Soms loopt het vast en moet er een inzicht komen om het weer in beweging te krijgen. En soms lukt het ook niet. Ik heb meerdere projecten afgeblazen omdat de scenaristen er niet uitkwamen.”
Een aspect van het produceren dat volgens Bos nog altijd wordt onderschat is marketing. Zeker als je moet opboksen tegen de grote spelers. “Het probleem is vaak niet dat wat wij maken het publiek niet zal aanspreken. Het probleem is hoe je mensen bereikt. Je moet concurreren met films die gigantische budgetten hebben voor marketing en die daarvoor de samenwerking kunnen aangaan met McDonalds en weet ik wie. Als je zulke bedragen niet hebt, moet je het hebben van naamsbekendheid: Sinterklaas of Annie M.G. Schmidt. Dan weet het publiek wat voor film je hebt. Maar als je dat niet hebt, al maak je iets moois, dan is het heel erg moeilijk om jouw publiek daarnaartoe te krijgen.
Het zou ook mooi zijn als het financieringsmodel voor films in Nederland wat anders gaat worden. Wij kunnen niet een volwassen industrie opzetten als we iedere keer weer in de rij moeten staan om te vragen of we weer een film mogen maken. Iedere keer weet je: als mijn volgende project niet doorgaat heb ik een probleem. Net als in de theaterwereld moet je een aantal producenten de vrijheid geven om vier films achter elkaar te maken. Zo krijg je rust en ruimte om iets te ontwikkelen. Daar moet natuurlijk een modus voor gevonden worden waarbinnen ook nieuwe producenten kansen krijgen. Die kunnen iets opbouwen door wel die een-voor-eenweg te bewandelen, totdat ze gevestigd zijn.”
Mondiaal meetellen
Burny Bos wordt dit jaar 78, maar hij weet van geen ophouden. Wat drijft hem? “Het is leuk! Het is iedere keer weer spannend om te kijken of iets lukt. Mijn ambitie was jaren geleden om de beste kindertelevisie te maken. Daarna was het mijn ambitie om succesvolle maar ook inhoudelijke bioscoopfilms te maken. Mijn volgende ambitie was om dat op animatiegebied te doen. Die films zijn we nu aan het financieren.
We hebben nu de rechten van het boek De Gorgels van Jochem Myjer. Een wereldhit. Ik weet zeker dat het een succesfilm wordt. Ik ben ook bezig met Dikkie Dik. Dat bestaat al 40 jaar, maar er is nog nooit iemand op het idee gekomen om er een film van te maken. Daar heb ik een treatment voor gemaakt. Dikkie Dik wordt ’s ochtends wakker en komt erachter dat zijn beer zoek is. Dan gaat hij samen met zijn vriendin Poes Muis op zoek naar die knuffel. Het is dus een soort road movie.
We kunnen de wereld veroveren. Onze schaatsers en voetballers tellen mondiaal mee. Dat moet ook kunnen op cultureel gebied.”