De belangrijke rol van bijrollen

Ze brengen cruciale informatie over, geven je hoofdpersoon de juiste dosis tegenspel of zorgen voor een komische noot. Bijfiguren vervullen allerlei essentiële functies binnen scenario’s. Bovendien zijn ze vaak heerlijk om te bedenken. Maar hoe ontwikkel je een doeltreffende bijrol?

Bijna hadden ze niet bestaan, de Minions. Of in ieder geval niet in de vorm waarin we deze even populaire als gehate gele wezentjes nu kennen. Ze verschenen voor het eerst in de animatiehit Despicable Me (2010), als komische hulpjes van superschurk Gru. De door elkaar heen krioelende Minions groeiden razendsnel snel uit tot een mediaplaag. Niet alleen doken ze op in commercials of als speeltje bij een Mc Donald’s Happy Meal, ze kregen zelfs een eigen filmreeks. Niet slecht voor een kudde bijfiguurtjes.

En dan te bedenken dat ze in het oorspronkelijke script van Desipcable Me een hele andere vorm hadden. De Spaanse animator Sergio Pablos, die het verhaal bedacht, zag de handlangers van Gru voor zich als grote monsters. Regisseurs Pierre Coffin en Chris Renaud vonden dat idee te gotisch. Gru was een onalledaagse hoofdpersoon, een superschurk met super schurkachtige plannen. Leuk, maar hoe maak je van zo’n karakter toch een aantrekkelijke hoofdpersoon? Met een flinke portie gein.

Gekker is altijd beter, vertelde Coffin in een interview met de site Cartoon Brew. “Door van de Minions kinderlijke, onverantwoordelijke karakters te maken, groeide het appeal van Gru. Ze houden allemaal van hem, zoals kinderen ondubbelzinnig en zonder twijfel van hun ouders houden. Dit leverde hem meteen wat likability op, omdat deze kleine jongetjes hem leuk vonden.” Een gouden ingreep. De Minions hielpen dus om Gru mee te definiëren. En juist door hun kinderlijk naïeve inborst groeiden ze uit tot een populair fenomeen, met een eigen filmreeks.

Het is heerlijk om lekkere dialogen en scènes te verzinnen voor bijfiguren. Een sidekick met de juiste oneliner op het juiste moment.

Er zijn talloze side characters die schijnbaar moeiteloos promoveerden tot protagonisten, van Donald Duck tot Frasier. Of neem Saul Goodman in Breaking Bad (2008). Deze advocaat van kwade zaken zou oorspronkelijk slechts in vier afleveringen van de serie te zien zijn. Acteur Bob Odenkirk bracht het personage zo briljant tot leven dat hij terugkeerde in alle seizoenen.

Volgens showrunner Vince Gilligan grapte een crewlid dat Saul zijn eigen serie verdiende. “Dit plantte een zaadje in ons hoofd”, legde hij uit aan radiopresentator Rick Eisen. “En we bedachten dat het wel leuk zou zijn om een spin-off te maken.”  En zo groeide het grapje uit tot een nieuwe successerie: Better call Saul (2015). Gilligan wilde zijn crew bij elkaar houden. En, aldus de showrunner: “Bobs karakter is gewoon leuk om te schrijven.”

Charisma

Dat zullen meer schrijvers herkennen: het is heerlijk om lekkere dialogen en scènes te verzinnen voor bijfiguren. Een sidekick met de juiste oneliner op het juiste moment. De collega van de hoofdpersoon, die van elke korte verschijning een heel nummer maakt. Of een de schurk die minstens zoveel charisma heeft als de held. Sommige bijfiguren spatten al tijdens het lezen van de pagina. Maar waarom zijn ze zo aantrekkelijk?

“Soms zijn ondersteunende personages interessanter dan hoofdpersonages”, stelde schrijver Dale Wasserman (The Man of La Mancha) ooit in een interview met scriptconsultant Linda Seger. “Omdat de hoofdpersonages de last dragen dat ze het verhaal vooruit moeten helpen. De ondersteunende personages hebben dat niet en kunnen daarom kleurrijker zijn.”

Maar protagonisten moeten niet alleen de plot voortstuwen, het zijn ook de karakters met wie het publiek zich identificeert. Ze worden geacht enigszins herkenbaar te zijn. Het publiek moet zich kunnen verplaatsen in hun emoties, observaties en reacties. Toeschouwers stappen niet zo gemakkelijk in de schoenen van buitenissige types. Die zijn boeiend om naar te kijken, maar lastig om je in te verplaatsen. Zelfs de Minions zijn in hun eigen film net een tandje normaler dan voorheen.

Hannah als ijkpunt

Een goed voorbeeld is te zien in De Luizenmoeder (2018). De hoofdpersoon in de serie is Hannah, die haar dochter Floor naar een nieuwe basisschool brengt. Door haar ogen leert het publiek ook de andere ouders en de docenten kennen. Wat blijkt? Hannah is de enige normale. Schoolhoofd Anton leidt aan chronische zelfoverschatting, de neurotische juf Ank is overgeorganiseerd en ook de elkaar onderhuids beconcurrerende ouders hebben allemaal hun issues. Omdat Hannah relatief gewoon blijft, fungeert zij als ijkpunt voor de kijker.

Aan al die in het oog springende bijfiguren kleven voor- en nadelen. Omdat bijfiguren minder uitgebreid in beeld komen, is het van belang om ze meteen duidelijk neer te zetten. Met uitgekiende kleding en een bepaald type gedrag bijvoorbeeld.

Daarnaast is het handig als een nevenpersonage memorabel is. Karakters met een bescheiden rol verdwijnen soms voor enige tijd uit beeld. Als iemand een tikje markant is, kun je hem of haar na lange afwezigheid onmiddellijk herkennen: “O ja, die.”

Maar er zijn valkuilen. De grens tussen karakter en karikatuur is zo dun als spinrag. Bij het typeren van een bijfiguur wordt regelmatig gegrabbeld in de doos met clichés. Dit resulteert nogal eens in personages met een irritant stopwoordje, een overtrokken kledingstijl of stereotyperende afwijking. Dit wordt extra irritant als je een personage ook nog eens als een kerstboom gaat volhangen met dat soort excentriciteiten.

Pispaal

Hoezeer je daarmee de plank kan misslaan, bleek in 1999. Star Wars-fans hadden jarenlang gesmacht naar een nieuw deel in de reeks. Sommigen kampeerden op de stoep voor de bioscoop om als een van de eersten een kaartje te bedachten. Eigenlijk waren de verwachtingen veel te hoog. Nadat Star Wars Episode 1 The Phantom Menace in de zalen verscheen was de ontvangst op z’n zachtst gezegd gemengd. De terugkeer naar het vertrouwde universum was welkom en de visuele effecten oogsten applaus, maar de dialogen waren houterig, het verhaal standaard en dan waren er nog die kinderachtige bijfiguren.…

Jar Jar Binks in Star Wars 1 The Phantom Menace

De grootste pispaal was Jar Jar Binks, een reptielachtige sidekick. Een personage met een karikaturaal uiterlijk, stuntelig gedrag en een overdreven accent. Kinderen konden er nog wel om lachen, maar de meest vocale leden van het fanlegioen vonden het too much en waren genadeloos. Ze zagen hem als een ongenode gast, die veel te luidruchtig hun feestje verstoorde.

En er was nog iets. Jar Jar werd door zijn accent, houding en het feit dat hij tot leven gewekt werd door de zwarte acteur Ahmed Best, gezien als een raciaal stereotype. De acteur zelf ontkende dit, hij was zelf ook fel gekant tegen stereotypering en naar eigen zeggen baseerde hij zijn performance op komieken als Buster Keaton en Jerry Lewis. Maar in een orkaan van woede worden tegenargumenten als eerste weggeblazen.

Later vertelde Best in Indiewire dat hij in een diepe depressie belandde door het tumult. Een onverdiend lot voor iemand die ongetwijfeld vol toewijding zijn rol gestalte gaf. Jar Jar keerde nog wel terug in Star Wars, maar zijn aandeel werd geminimaliseerd. Dat het verzet van de fans buitensporig was, neemt niet weg dat het personage gewoonweg niet werkte en gezien zijn steeds kleinere aandeel ook niet zo relevant was. Als een personage weinig bijdraagt aan de inhoud, loopt het de protagonisten eigenlijk alleen maar voor de voeten.  

Rond of plat

Naast de juiste typering is dus ook de functie van het personage van belang. Sterker nog: de functie van het personage is bepalend voor de typering. Een getuige in een rechtbankdrama is bijvoorbeeld cruciaal voor de plot. Het personage krijgt dus een naam, een eigen perspectief en kleding die iets zegt over de personage. De griffier van de rechtbank komt meestal in beeld omdat je in een rechtszaal nou eenmaal griffiers ziet. Dergelijke personages worden vooral door hun beroep gedefinieerd. Ze doen wat griffiers doen, meer niet. Hoe crucialer de rol, hoe meer aandacht voor het personage.

Grote bijrollen zijn over het algemeen “ronder” dan kleinere. Een “rond” karakter is, kortgezegd, een personage dat een ontwikkeling doormaakt. De term werd in 1927 gemunt door de Britse romanschrijver E.M. Forster (Room with a View) in zijn boek Aspects of the Novel. Ronde karakters zijn volgens hem complex. Ze bezitten vaak tegenstrijdige trekjes. Daartegenover zette Forster “platte” karakters. Figuren die zich vrijwel niet ontwikkelen, en eigenlijk maar één idee vertegenwoordigen, zoals bijvoorbeeld de begripvolle moeder, de veeleisende baas, de onverschrokken macho. Je weet nauwelijks niets over hun binnenwereld.

Beweren dat protagonisten altijd ronde karakters zijn en bijfiguren plat is te kort door de bocht. Ook omdat in veel komedies de hoofdpersonen relatief plat blijven

De belangrijkste nevenpersonages hebben vaak enige complexiteit. Denk bijvoorbeeld aan de partner van de hoofdpersoon, vrienden, collega’s, maar soms ook de mentor van de protagonist. Het zijn karakters die de hoofdpersoon goed kennen en een emotionele band met hem of haar hebben.

Beweren dat protagonisten altijd ronde karakters zijn en bijfiguren plat is dus te kort door de bocht. Ook omdat in veel komedies de hoofdpersonen relatief plat blijven. Neem Mister Bean: het zou toch jammer zijn als die zich opeens zou ontwikkelen tot een echte gentleman met complexe gedachten? Het gebrek aan transformatie dient in dit geval de humor. In veel andere genres maken de hoofdpersonen natuurlijk wél een ontwikkeling door en zijn ze ook de meest uitgewerkte en complexe personages. En vaak is ook de antagonist een rond karakter, met een duidelijke motivatie.

Dat het personage weinig in beeld is, hoeft een genuanceerde portrettering niet in de weg te staan. Een schoolvoorbeeld van een complexe bijrol is te zien in de klassieker Network (1976, zie ook dit Plot-artikel). Actrice Beatrice Straight won er zelfs een Oscar voor beste bijrol voor. Ze brak daarmee een opvallend record: nog nooit was een winnares in deze categorie zo weinig in beeld.

Nadat ze het beeldje met een verbaasde lach in ontvangst had genomen, bedankte Straight als eerste scenarist Paddy Chayefsky, die “dingen schrijft die we allemaal voelen maar niet kunnen uitdrukken.” De Oscarwinst was gebaseerd op één scène van vijf minuten en twee seconden, waarin ze te zien was als Louise Schumacher. Hierin vertelt haar man, tv-producent Max Schumacer (William Holden), dat hij haar verlaat voor een jonge vrouw. Eerst zie je de onderdrukte woede van Louise, daarna verheft ze emotioneel haar stem. Terwijl ze klagend door de huiskamer stapt, breekt opeens het verdriet door. Er verschijnen tranen. Als ze ten slotte tot rust komt kijkt ze Max recht aan. “O, zeg toch iets, in godsnaam.” Max verzucht dat hij niets te zeggen heeft. Hij spreekt twijfels uit of hij de juiste stap zet; alles wat zijn nieuwe vlam over het leven weet, leerde ze van Bugs Bunny. Louise incasseert het met natte ogen. Maar tegen het einde van zijn speech verschijnt er toch een lachje op haar gezicht: “You’re in for some dreadful grief, Max.”

Binnen enkele minuten gaat Louise door een scala van zeer uiteenlopende emoties. Dat kan gewoon. En het moet in dit geval ook. De scène zou immers ongeloofwaardig zijn als Louise een plat personage was. Iemand die te horen krijgt bedrogen te zijn, reageert emotioneel. Voor complexe scènes heb je complexe karakters nodig.

Tegenkleur

Bijfiguren die misschien essentieel zijn voor de plot maar emotioneel verder van de hoofdpersoon afstaan, worden meestal minder rond geschetst. Niet helemaal plat, laten we het houden op ovaal. Slachtoffers in een horrorfilm, bijvoorbeeld. Je leert ze net goed genoeg kennen om het naar te vinden dat ze worden afgeslacht. Als je niets van ze zou weten, liet hun dood je onverschillig. Of neem verdachten in een whodunnit. Die krijgen naast enkele karakteristieke trekken ook nog een duidelijk eigen motief mee, zodat er onderscheid ontstaat tussen de verschillende potentiële daders. En dan zijn er de professionals waar personages zich naar kunnen wenden: artsen, automonteurs, advocaten. Hun beroep roept meteen associaties op bij het publiek. Daar kun je als scenarist lekker mee spelen. Misschien heeft een arts wel een zeer ongezonde lifestyle. Door een bijfiguur een tegenkleur mee te geven, komt zo’n personage al snel tot leven.

De plattere bijfiguren worden soms getypeerd aan de hand van hun kledingstijl of handelingen. De Coen Brothers zijn de absolute meesters in dit soort bijrollen. Het eerste optreden van Jesus Quintana, de even hooghartige als onverslaanbare bowler uit The Big Lebowski, wordt als volgt geïntroduceerd: Een lange, dunne, Hispanic bowler vertoont een perfecte vorm. Hij draagt ​​een alles-in-één dacron-polyester stretch bowlingoutfit met een racestreep langs elke kant…

En hotelklerk Chet in de film Barton Fink krijgt naast een kostuum enkele nauwkeurige  handelingen mee: …een jonge man in een verschoten kastanjebruin uniform, met een schoenborstel en een schoen – niet een van hemzelf – klimt vanuit de kelder omhoog. Hij sluit het luik, stapt achter de balie en steekt zijn vinger uit om de kleine, zilveren hotelbel aan te raken, waardoor deze eindelijk wordt gedempt.

Soms hebben de Coens geen uiterlijke details nodig om hun bijfiguren in één klap neer te zetten, maar omschrijven ze puur de handeling. In hun komedie The Hudsucker Proxy komt een oude postsorteerder voor, die in het scenario enkel wordt omschreven als “ANCIENT SORTER”, maar door zijn uitmuntende sorteertechniek weet je meteen dat zijn eerste werkdag al decennia geleden moet zijn: Zonder op te kijken, en met een constant snel heen en weer gezwaai van zijn rechterhand, zwaait hij één voor één poststukken uit de stapel post die hij in zijn linkerhand houdt in de juiste vakjes.

Dat je zelfs een piepklein rolletje interessant kan maken, is vooral in het voordeel van de meest ondankbare categorie onder de bijfiguren: de zogeheten Sprechhunden.

Dat je door middel van een raak geschetst uiterlijk en typende handelingen zelfs een piepklein rolletje nog interessant kan maken, is vooral in het voordeel van de meest ondankbare categorie onder de bijfiguren: de zogeheten Sprechhunden. Dit zijn platte personages, die alleen maar in het script opduiken opdat de hoofdpersoon een stukje informatie kan overdragen. Soms zijn het stille toehoorders, zoals een begrijpend knikkende barman die moet aanhoren hoe een dronken protagonist leegloopt over een desastreuze gebeurtenis. Het is een paardenmiddel ten behoeve van het exposé, maar juist door de Sprechhund net een toefje originaliteit mee te geven, overstijgt de rol soms het puur functionele.

Uiteindelijk blijkt dat in een goed geschreven scenario geen enkele bijrol volledig plat is. Zelfs figuranten dragen bij aan een vertelling. Voorbijgangers op straat, het publiek bij een toespraak, een uitdijende menigte tijdens een demonstratie: het zijn vaak ongedefinieerde, maar toch bepalende personages: zelfs een massa vertoont dus specifiek gedrag. De ene keer heeft de scène baat bij een uitzinnig publiek, de andere keer bij een dreigende meute. Dit betekent dat je als scenarist zelfs over bijrollen die je niet eens kunt terugvinden op de credits nog na moet denken. Misschien vat een klassiek citaat van acteergoeroe Konstantin Stanislavski het nog het beste samen: “Vergeet niet: er bestaan geen kleine rollen, alleen kleine acteurs.”

Wat zoek je?