‘Meer vrijheid en directe toegang voor schrijvers’
Bero Beyer (1969) was producent van internationaal georiënteerde speelfilms als Paradise Now, Rana’s Wedding en Atlantic. Van 2013 tot 2015 werkte hij voor het Filmfonds als consulent speelfilm en de afgelopen vijf jaar was hij directeur van het International Film Festival Rotterdam (IFFR). Op 1 maart dit jaar volgde hij Doreen Boonekamp op als directeur van het Filmfonds. Het viel vrijwel samen met de coronalockdown.
Hoe heb je de afgelopen maanden ervaren?
“Het was crisismanagement. Mijn laatste editie van het IFFR bleek zowaar het laatste grote evenement van Nederland te zijn. Ik zat welgeteld acht dagen op het kantoor van het Filmfonds, toen Rutte de eerste stappen van de lockdown aankondigde. Wij zeiden toen: kunnen wij als cultuurfonds van invloed zijn om enige mate van normaliteit te behouden? Ik moest ervoor zorgen dat we met een reeks regelingen kwamen, van ontwikkeling tot productie, van stilgevallen opnames tot distributie en filmtheaters. Het was nogal veel wat er tegelijkertijd op mijn bordje kwam.
Toch heb ik dat ervaren als heel positief. Dat klinkt wrang want er zijn natuurlijk veel tragische gevolgen van zo’n crisis, maar het legt ook bloot waar een infrastructuur tekortschiet. Een hele hoop vragen, waarvan we als filmindustrie al tien jaar weten dat we ons ermee moeten bezighouden, komen onder een vergrootglas te liggen. Hoe zorgen we dat de afspraken kloppen? Is het financiële kader kloppend? Wie heeft de macht en hoe vergroot je de vrijheid van artistieke expressie? Meer dan ooit was iedereen zich ervan bewust dat we allemaal in hetzelfde bootje zitten. Om een goede film te maken, die mensen kunnen zien in de bioscoop, heb je een lange reeks aan dominosteentjes nodig. Die moeten allemaal goed vallen wil het überhaupt een succes worden. Elk steentje dat je er tussenuit haalt heeft impact op de rest. Het besef dat we dichterbij elkaar moeten komen om dat op te lossen begon bij iedereen door te dringen. Dat heb ik als positief ervaren.
Dan is het heel prettig dat het Filmfonds een fijne organisatie is met mensen die zich de blubber werken. Die realiseren zich ook, we hebben een hele simpele taak, een publieke taak, om gemeenschapsgeld te geven aan kansrijke projecten die een toevoeging zijn voor het culturele landschap. Dat moeten we blijven doen. We moeten zorgen dat het zo goed mogelijk blijft stromen. Het helpt dat er in de politiek en bij het publiek een besef was dat de filmsector een taak heeft. Wij helpen de impact bewaken van de in sommige gevallen fragiel samenhangende infrastructuur.”
Hoe neem jij je eerdere ervaringen mee in je nieuwe functie?
“Ik hoop dat mijn ervaringen als schrijver, producent en filmconsulent meehelpen bij het besef hoe zwaar het is om welke film dan ook überhaupt van de grond te krijgen. Nu ik aan de andere kant van de tafel zit, om voormalige collega’s al dan niet geld toe te kennen, moet dat met een soort empathie, waardering en respect voor al die individuele inzet, passie en opoffering.
Tegelijkertijd, hoop ik, is er ook het besef dat de weg van de middelmaat de weg van het moeras is. Als je de keuze hebt tussen iets uitzonderlijks en iets dat een redelijke kans van slagen heeft, moet je altijd gaan voor uitzonderlijk. Als directeur van het IFFR vond ik het cruciaal om te zeggen: wij gaan niet proberen toegankelijker te worden. Wij gaan focussen op zo uitgesproken mogelijke projecten waarin we geloven. Met andere woorden, door in te zetten op bijvoorbeeld overlap met individuele kunsten of groter in te zetten op politieke thema’s, creëer je waardering. Dus bij twijfel, ga altijd voor uitgesproken eigenzinnigheid in plaats van de middelmatige veiligheid. Dat principe hoort ook bij een publiek gedragen cultuurfonds. Dat moet kiezen voor excellente, uitzinnige, afwijkende projecten, meer dan voor middelmaat en bestendigheid.”
Hoe stimuleert het Filmfonds dat schrijvers risico’s durven nemen?
“Ten eerste door duidelijk uit te dragen dat het daarom gaat. Als je kijkt naar wat mijn voorganger Doreen heeft gedaan, en wat ik ook steun, is dat de budgetten voor ontwikkeling veel groter zijn geworden. Er komt meer vrijheid, meer directe toegang voor schrijvers om aan te vragen. Vroeger moest je als scenarist altijd een producent hebben wilde je kans maken om te worden geselecteerd. Nu is de ruimte vergroot om zelf een aanvraag te doen met een gedurfd plan. Het is belangrijk om in één keer te kunnen zeggen: ik geloof erin, ga ervoor. De consulenten hebben het mandaat om daar grote stappen in te zetten. Ze kunnen afstappen van wat hiervoor soms gebeurde: om iedere stap te begeleiden en te controleren, met eerst een treatment, daarna versie één en versie twee, en daarna alles nog een keer. Dat kan een mate van betutteling hebben. Dat hoeft allemaal niet.
Binnen het kader van de coronasteunmaatregelen hebben wij heel snel een research- en development-regeling opgezet om te kunnen zeggen: pak de vrijheid nu je de tijd hebt. Hier heb je wat geld om je basisidee uit te werken. We gaan niet korten op je volgende aanvraag als je echt een scenario wilt ontwikkelen. Er is een groot segment aan makers – regionaal of autodidact of met een andere achtergrond – die nu nog onvoldoende weten dat er een kantoor in Amsterdam is waar je geld kunt krijgen. Dat moeten we ook blijven uitdragen. Mensen moeten weten dat dat ons beleid is.
Er is een grote maar: hoe breder je ontwikkelt, hoe minder je verhoudingsgewijs kunt produceren. We hebben niet ineens meer geld om meer films te realiseren. Naarmate projecten vorderen moet het fonds scherper selecteren, zodat het echt meegaat met die projecten die de meeste culturele waarde en slagingskans hebben. Dat is een cruciaal onderdeel, waarin we ons moeten specialiseren: breder ontwikkelen en vervolgens kijken in welke mate we publieke middelen inzetten om iets tot productieniveau te brengen. Dat moet ook tussen de oren doordringen: niet alles wat je ontwikkelt gaat lukken. Dat is pijnlijk. Het is onze taak om daar een onderdeel van te zijn. Je moet soms relativeren: dit was leuk, we zijn ver gekomen, maar het wordt hem niet. Dat is een belangrijke verantwoordelijkheid van ons.”
Hoe kijk je aan tegen het huidige Nederlandse filmklimaat?
“Er is een interessante tendens gaande in twee richtingen, waarvan ik hoop dat het ons lukt om die verder naar elkaar toe te brengen. In de eerste plaats zijn er gevestigde en soms ook nieuwe makers die een toenemend besef hebben van het internationale veld waarin ze zich begeven, dat een auteursfilm ook internationaal onderscheidend moet zijn. Ze beseffen dat ze met hun signatuur connectie maken met een publiek dat hun kwaliteit weet te waarderen. Iedereen wil dat zijn film veel wordt gezien en het is mooi als die wil de artisticiteit versterkt. Dat vind ik een goede beweging.
Tegelijkertijd vind ik het interessant dat ook makers die uit een andere hoek komen beseffen dat ze met kwaliteit en eigenzinnigheid meer publiek bereiken. Eerder, en nog steeds tot op bepaalde hoogte, was het een kwestie van ‘laten we snel wat in elkaar draaien en met een vlotte marketingcampagne zoveel mensen trekken, want ze vinden het goed genoeg’. Meer makers realiseren inmiddels dat als je net wat langer doordenkt over hoe je een project zo goed mogelijk kunt vormgeven, je een nog groter publiek kunt bereiken. Je kunt je cynische hoed opzetten en een romantische komedie uitbrengen met het witte postertje met de rode strik, maar op een gegeven moment wordt dat banaal. Dat geldt niet alleen voor mensen die naar Lantaren Venster gaan, maar ook voor jonger publiek dat naar Pitch Perfect gaat. Dankzij streamingsdiensten zijn we allemaal een drukknop verwijderd van de hele wereld van cinema. Dus we zeggen: verras me, anders kom ik niet naar de bioscoop.
Er is in principe niets tegen romantische komedies of wat voor genre je ook neemt, voor mijn part is het bodyhorror. Als je maar het besef hebt van eigenzinnigheid en kwaliteit, dan heeft je film per definitie een slagingskans. Je kunt het zien aan het succes van De beentjes van St. Hildegard. Daar is aandacht aan gegeven. De film heeft 600.000 bezoekers gehad en het blijft maar lopen. Je kunt je publiek niet overschatten. Je kunt het alleen onderschatten.”
Moeten we voor lief nemen dat sommige Nederlandse films soms maar 5000 bezoekers trekken?
“Het korte antwoord is een volmondig ja. Als je een auteurssignatuur nastreeft, dan is het cruciaal dat je vrije ruimte ten volle benut en zo laat mogelijk water bij de wijn doet. Dat heeft als direct gevolg dat producties kunnen falen of zo vernieuwend zijn dat ze slechts een paar duizend bezoekers trekken of in beperkte mate opvallen bij buitenlandse festivals. Natuurlijk is het leuk als we Borgman in Cannes hebben, maar als je kijkt hoe talent zich ontwikkelt, dan moeten we voor lief nemen dat je juist in de beginfase niet meteen hoeft te leveren. Het enige waar je niet op moet inleveren is vastberadenheid en visie.
Twee voorbeelden: Ruben Östlund en Yorgos Lanthimos, twee auteurs van wie we het nu normaal vinden dat ze met grote sterren producties maken waar veel mensen naartoe komen. Het proces dat zij hebben doorlopen zie je in hun eerdere werk. De eerste korte films van Ruben Östlund waren experimentele one-takers waarin niks gebeurde en die toch kracht hadden. Het is onze taak om aankomende talenten zichzelf te laten bewijzen.”
Wat is het beleid van het Filmfonds ten aanzien van diversiteit?
“De afgelopen jaren hebben we nogal wat meegemaakt en er is nogal wat omgewenteld. Godzijdank. Of het nou gaat over machtsverhoudingen, genderverdeling, institutioneel racisme, er mag geen weg terug meer zijn. Dat betekent ook dat we in veel hogere mate moeten beseffen dat elk instituut als het onze dat bezig is in het culturele veld per definitie institutioneel racistisch is geweest. Dat is zo. Het is onderdeel van een systeem dat is gebaseerd op wie kent wie en zit je in de juiste bubbel. Dat moet je dus doorbreken. Dat vind ik een hele logische, prettige en vanzelfsprekende ontwikkeling.
Dat betekent dat we op alle vlakken nog veel duidelijker stelling mogen nemen in de weg die de afgelopen vier jaar is ingezet. Dat betekent dat binnen de organisatie op beslissende plekken er een ruime representatie moet zijn van wat we aan Nederlands filmtalent hebben. Dat betekent dat we in de mate waarin we onze reglementen hebben vormgegeven alert moeten zijn in hoeverre er drempels zijn opgeworpen die niet redelijk zijn. We moeten uitdragen en desnoods eisen in onze selectieprocessen dat er een logische samenwerking is met iedereen die in Nederland aanwezig is.”
Levert dat ook niet de valkuil op, bijvoorbeeld dat mensen in de kramp schieten bij hun aanvraag?
“Ik vind die angst meer tekenend dan terecht. Het is een voorspelbare reactie van iedereen die in de oude bubbel zit en denkt: gaat dit ten koste van wat ik was? Dat is natuurlijk niet zo. Als je een film wilt maken over drie witte mannen ga je die maken met allemaal witte mannen. Prima. Als dat een goede film is, ga ik daar volledig in mee. Maar besef dat je een onderdeel bent van een systeem waarin dat een statement kan zijn. Dat betekent dat je de wijze waarop je kwaliteitscriteria definieert tegen het licht moet houden en in de gaten moet houden of bepaalde groepen worden uitgesloten.”
Wat is er voor jou nodig om over een paar jaar terug te kijken op een succesvolle periode als directeur?
“Het mooiste zou zijn als er een infrastructuur is geschapen, of desnoods bevochten, waarin originaliteit gekoppeld aan onafhankelijkheid maximale zichtbaarheid krijgt. De odds zijn best wel tegen ons. Er zijn grote krachten, inherent aan onze samenleving, waarin de beweging altijd gaat richting marktdominantie en leveren op korte termijn. Dan komt de ontwikkeling van originele producties onder druk te staan. Maar dat hoeft natuurlijk niet. Ik put hoop uit de betrokkenheid van grote streamdiensten als Netflix en Disney. Die worden door sommigen beschouwd als de grote vijand, maar juist zij weten als geen ander dat ze goede kwaliteit moeten leveren, willen ze hun businessmodel overeind houden.
De bottleneck die we moeten bewaken is dat de ruimte voor onafhankelijkheid en originaliteit zo groot mogelijk is. Dat geldt voor ons als fonds, maar dat moet binnen de hele Nederlandse en Europese filmindustrie doordringen. Er is samenhorigheid voor nodig om dat te bevechten. Als schrijver, regisseur of producent heb je een groot krachtenveld waartoe je je moet verhouden. Alleen gezamenlijk kun je iets bereiken. Wat in de Nederlandse filmcultuur heel makkelijk kan gebeuren is gekissebis op de vierkante millimeter, terwijl het grote probleem elders is.
Als ik iets heb ondervonden in het filmmaken dan is het dit: op dat lange traject voordat je eindelijk een film maakt, sta je bij elke kruising die je tegenkomt voor een keuze. Ga je voor veiligheid of ga je voor uitgesprokenheid? Elke keer was het de betere keus om te gaan voor het uitgesprokene. Dat kon alleen omdat er een groot team was, inclusief de producenten en inclusief de fondsen, dat een besef deelde dat je die keuze moet maken om iets unieks te krijgen.”
Wat drijft jou?
“De magie om betrokken te zijn bij een creatie. Er is een gedachte en die gedachte groeit op een gegeven moment uit tot een ervaring in de vorm van een audiovisuele, narratieve of zelfs abstracte vertelling. Die impact heeft op iedereen die hem gezien heeft. Het is mij gegund om in verschillende hoedanigheden – als producent maar ook als directeur van het IFFR – met mensen te werken die dit doen. Dat is echt een voorrecht. De komende jaren gaan we door corona mogelijk in toenemende mate in ons huisje zitten. Dan hebben we films nodig die zowel vragen durven te stellen als uitroeptekens zetten.”
Dit interview is gehouden vóór de aankondiging dat de regelingen voor talentontwikkeling bij de publieke omroep – Telescoop, KORT!, De Straat en De Oversteek – zullen verdwijnen. Achteraf, in antwoord op onze vraag hiernaar, verwees Bero Beyer naar het persbericht van het Filmfonds, dat meldt:
“Het Filmfonds stond en staat open voor vernieuwing en voor alternatieven op deze waardevolle samenwerkingen die zich over vele jaren hebben bewezen, ook als projecten niet langer in gezamenlijkheid gefinancierd worden. We zullen ons nu moeten heroriënteren. Vanuit een integrale visie op het film- en mediabeleid blijven we ons inspannen voor de sector, waaronder de noodzaak voor een coherent talentontwikkelingsbeleid en voor versterking van het totaal aan creatieve producties.
Talentontwikkeling is een essentieel onderdeel van het mandaat van het Filmfonds en de onderlinge coherentie voor de eigen regelingen en die met partners blijft cruciaal. We blijven daarover ook in gesprek met de Publieke Omroep.