Bero Beyer, directeur IFFR:

“Het is een gekkenhuis,” zegt Bero Beyer met een gelukkige glimlach. Onze afspraak vindt plaats in de weken voor aanvang van IFFR (International Film Festival Rotterdam), het grootste filmfestival van Nederland. Dit is de 45e editie en Beyers eerste editie als artistiek directeur. “We zitten in die heerlijke fase waarin het programma rond is. Alle titels zijn er. Nu hebben we een gigantisch groot planbord om al die films een plekje te geven in al die zalen. Dat is ultieme rijkdom.”

Bero Beyer heeeft zijn sporen verdiend in de nationale en internationale filmindustrie. Hij produceerde films als Ford Transit, Salt of this Sea en Atlantic. Hij was producer en co-scenarist van Paradise Now, die werd genomineerd voor een Oscar. Ook was hij consultant bij het Filmfonds. Toen hij werd gevraagd of hij geïnteresseerd was om de functie van festivaldirecteur over te nemen van Rutger Wolfson hoefde hij niet lang na te denken. “Als je eenmaal begint te praten over iets wat dicht bij je hart ligt, word je vanzelf enthousiast.” Zo begon Beyer op 1 augustus 2015 aan zijn nieuwe baan.

Hoe zag uw afgelopen halfjaar er uit?
“Ik geloof dat ik het nooit zo druk heb gehad, al vanaf de presentatie in Cannes begin vorig jaar. Ik zat nog bij het Filmfonds, maar moest al beginnen met nadenken over wat ik wilde veranderen bij IFFR. Ik moest drie dingen tegelijk doen. Ik moest naar het buitenland toe presenteren wie ik was en waarom Rotterdam zo’n fijn festival is, ik moest de organisatie leren kennen, en ik moest vier, vijf jaar vooruit  denken.”

Wat was het meest nieuw voor u?
“Ik kende het festival als bezoeker en als filmproducent. Wat ik vooral fijn vond om te merken – daar had ik nog lang in kunnen zwelgen – is dat als je gaat praten met journalisten, filmmakers en sales agents over wat zij vinden van IFFR, in zowel binnen als buitenland, iedereen daar een heel uitgesproken mening over heeft. Iedereen ziet iets van zichzelf terug in het festival en sommigen hebben ook harde kritiek. Maar dat is allemaal een teken van hoeveel men geeft om IFFR. Dat vond ik bijzonder om mee te maken.”

Heeft u veel films kunnen bekijken?
“Ik heb heel veel films gekeken, maar het is onmogelijk om alles te zien. We hebben een groot programmateam dat overal ter wereld actief zoekt naar projecten, vaak zelfs voordat ze zijn gefilmd, en die bijhouden. Om daar iets zinnigs over te zeggen moet je natuurlijk eerst veel mensen spreken en films zien. Dat is heerlijk. Dat het is mooie van het festival: films kijken die anders niet op je pad zouden komen. Geen films die je door je strot geduwd krijgt, maar die zich aandienen en vragen om ontdekt te worden. Ik zie ook een hoop slechte films, maar die gaan we niet programmeren.”

Wat betekent IFFR voor de Nederlandse cinema?
“Nederlandse filmmakers kenmerken zich door naar buiten te kijken. Het is geen toeval dat er interessante Nederlandse films zijn die zich ook buiten Nederland afspelen. Die open houding, het willen meedoen op hoger niveau, dat heeft er alles mee te maken dat je in Rotterdam ook bij die filmmarkt zit en je kunt spiegelen aan al het moois dat we van over de hele wereld hebben gehaald. Ik zal je een voorbeeld geven. Een van de eerste scripts die ik op mijn bureau kreeg bij het Filmfonds was de internationale coproductie The Lobster. Die presenteerde zich nota bene op  IFFR’s CineMart, ging vervolgens naar Cannes en heeft nu superveel internationaal succes. En het een prachtige film geworden. Yorgos Lanthimos is een regisseur die wij als ‘Rotterdam’ willen blijven koesteren.”

Hoe neemt u uw ervaringen als producer mee in uw nieuwe baan?
“Het maken van een film is verdomd moeilijk. Het maken van een goede film is nog moeilijker. Het maken van een goede film, die óók nog gezien wordt, is een klein wondertje. Het kost jaren van je tijd, maar als je een echt goed idee hebt, zijn er altijd mensen die je willen helpen, vaak ook uit hoeken en gaten waar je het niet had verwacht. Dat heb ik ontdekt bij Paradise Now. Dat besef dat het jaren duurt om iets goeds voor elkaar te krijgen, dat je daar heel veel voor moet opgeven en risico’s voor moet nemen, dat moet IFFR met de volle waardering uiten naar de filmmakers. En als we daarvan een stukje kunnen overdragen naar het publiek, dan doen we iets goeds.

Veel van de films die wij programmeren zijn van makers die nog niet bekend zijn. Het is ook een kwestie van geloven in de lange termijn, dus niet alleen in de eerste films, maar ook in de potentie van de tweede, derde of vierde film. En als die maker dan zijn grote arthouse-hit heeft, dan is het mooi als die zegt ‘ik ben hier gekomen mede door die lui in Rotterdam’. Elke debuutfilm heeft een manco, als je er maar iets in ziet wat ‘m bijzonder maakt. Het proberen te herkennen van een eigen stemgeluid, een eigen visie, dat is de missie van Rotterdam.”

Wat gaat de festivalbezoeker merken van de nieuwe kapitein aan boord?
“Het eerste wat ik heb gedaan, is het helderder plaatsen van de secties. We hadden heel veel  programmaonderdelen. Daar kwam er telkens eentje bij, maar dat kon overzichtelijker. Ik vind dat elke film zijn eigen kracht heeft, maar we kunnen de vierde film van een gevestigd maker niet hetzelfde behandelen als een debuutfilm. Je kunt een film die in een retrospectief zit, niet hetzelfde behandelen als een film die in de Tiger-competitie zit. Iedere film moet op zichzelf aandacht krijgen. Dus het belangrijkste is dat je op een fijne manier ziet waarom wij een film bijzonder vinden. Het meest concrete voorbeeld daarvan is de aangescherpte Tiger-competitie: geen twaalf films maar acht, die allemaal hun eigen dag en hun eigen context krijgen. Daarmee geef je ze meer aandacht, meer waardering en dat blijf je voelen.”

Hoe gaan de sales agents, distribiteurs en filmmakers het verschil merken?
“Dat ze welkom zijn en dat we ons ervan bewust zijn dat het één niet kan zonder het ander. Het Rotterdams Filmfestival is bijzonder omdat het zowel een groot publiek heeft dat mooie films komt kijken, als dat het die creatieve chaos heeft van wat er gebeurt aan de andere kant van het scherm. We kunnen daar nog meer in doen. We hebben het Hubert Bals Fonds, we hebben CineMart. Daar kunnen we nog meer onderdelen in brengen, zodat het hele cirkeltje rond is en dat je als filmmaker weet dat je altijd kunt terugvallen op Rotterdam.”

Bij IFFR ligt de nadruk vaak op auteur-regisseurs. Kan uw achtergrond als producent  en scenarioschrijver ervoor zorgen dat er ook meer waardering komt voor deze mensen?
“Film is zo bijzonder omdat het niet door één persoon wordt gemaakt. Ik vind het belangrijk dat de helft van het prijzengeld van de Tiger-competitie naar de regisseur gaat en de andere helft naar de producent. En er is bijvoorbeeld een juryprijs voor individueel achievement. Dat zou zomaar voor een scriptschrijver kunnen zijn. Wat ik als filmmaker zelf een van de meest bijzondere momenten vond, was toen ik met Hany Abu-Assad op de set stond van Paradiso Now. We zeiden tegen elkaar: ‘Weet je nog dat we deze regels intikten op dat zolderkamertje en nu staan we op de set!’ Het gaat erom dat je als scenarist een mooi idee hebt dat je kunt verwoorden. Moeten we daar meer aandacht aan geven? Dat is een mooi streven. Maar daar moeten scenaristen ook aan werken.”

Een producent beweegt hemel en aarde om zijn film gemaakt en vertoond te krijgen. Dat is een proces waar veel kijkers zich nauwelijks van bewust zijn.
“De producent wordt louter gezien als de persoon die het geld bij elkaar moet krijgen. Maar een producent moet vooral voelen en begrijpen wat voor film het is. Hij moet de kwaliteit van het script kunnen herkennen en de regisseur juist inschatten. Dat klinkt heel makkelijk, maar dat is verdomd moeilijk. Is het een film die je volgende maand voor twee ton zou kunnen maken of een waar je drie jaar aan moet werken om geld binnen te halen? Is het een film waarvoor je een ster nodig hebt om hem te realiseren? Dat zijn hele waardevolle en creatieve beslissingen. Het stereotype beeld van een man met een dikke sigaar en een zak geld, geldt al lang niet meer, maar producenten worden ondergewaardeerd. Salesagenten en producenten zijn de grootste filmliefhebbers.”

Wordt er ook een poging gedaan om een breder publiek te krijgen dan de doorsnee festivalbezoeker?
“We kunnen er trots op zijn dat we zo’n trouw, groot en open publiek hebben, maar we proberen ook elk jaar nieuwe dingen om meer mensen te betrekken. Als je wilt dat mensen vaker naar goede films kijken, moet je in een heel vroeg stadium beginnen: met school– en educatieve voorstellingen, om jonge mensen een idee te geven wat de waarde is van film. Dat vind ik ook het mooie van wat we doen in Rotterdam: dat we de bezoeker als volwassen aanspreken. Dat moeten we met jongeren ook doen. Ik ben telkens weer positief verbaasd als jongeren een film gaan zien waarvan ouderen denken, die is te traag of te moeilijk. Onzin. Jongeren herkennen kwaliteit ook.”

Hoe moet het festival zich verhouden tussen de andere internationale filmfestivals?
“Het is geen geheim dat we tussen twee grote filmfestivals inzitten: Sundance en Berlijn. Dat heeft consequenties voor hoe wij ons profileren. Filmmakers hebben een andere reden om hun film naar Berlijn te brengen dan om hem bij ons te laten zien. Het belangrijkste is dat we helder uitdragen dat je film in Rotterdam als eerste waardering krijgt. Je hoeft hier niet door een hoepel van persjunkets te springen, maar je krijgt direct contact met het publiek en je wordt gewaardeerd om wat je maakt. Wat zo leuk is, is dat een klein landje als Nederland in de internationale filmwereld zo verdomd goed opvalt. Daar hebben we onderzoek naar laten doen onder mensen uit de industrie. De kracht van Rotterdam heeft te maken met eigenzinnigheid, met nieuw werk brengen, de films eerst te waarderen en dan pas de machinaties van de markt. In Cannes is geen publiek, daar zijn alleen maar professionals. Bij ons zijn de films alles bepalend.”

In hoeverre bent u manager en in hoeverre bent u creatief als festival directeur?
“We zijn gedienstig aan de filmmakers. Ik ben niet de ster. De films zijn de sterren. En daarna de makers. Waar voor mij het plezier in zit, is met alle programmeurs overleggen waarom een film goed is en waarom -ie in ons programma moet worden opgenomen. Met dat creatieve gesprek maak je niks, maar het is wel heerlijk.”

Wat wilt u dat de festivalbezoekers meekrijgen van het festival?
“Ik hoop dat de kijker zichzelf zo verrijkt voelt door de cinema die ze anders niet zouden zien, dat er daardoor een blijvend stuk waardering in hun hart blijft, en die waardering nemen ze de rest van het jaar mee in de manier waarop ze naar films kijken.”

Wat zoek je?