‘Scenaristen zijn bondgenoten’

Toen Anne van Melick in 2016 werd aangesteld als studieleider Scenario op de Filmacademie, was ze 32 jaar oud — de jongste persoon die deze functie ooit bekleedde. “Dat was best spannend”, erkent Van Melick, die op dat moment tien jaar eerder was afgestudeerd in diezelfde richting. “Het leeftijdsverschil met de vierdejaars was niet groot. Dat betekende wel dat ik veel verbinding voelde met hoe zij naar de wereld keken en wat ze wilden maken.”

Anne van Melick (foto Bart Juttmann)

Negen jaar later is het leeftijdsverschil natuurlijk toegenomen, maar ook de ervaring en het zelfvertrouwen. Anne stond aan de wieg van een hele generatie productieve jonge scenaristen — zoals Nena van Driel, Leila Sahir, Rosita Wolkers, Britt Snel en Randy Oost — die diverse en eigenzinnige titels hebben afgeleverd als Kiddo, Love me love me not, Zomervacht en Vlam. Dit jaar begint ze aan haar tiende lichting.

Wat moet vier jaar Filmacademie bij scenariostudenten teweegbrengen?
“Bijna iedere student komt hier binnen als een gigantische filmliefhebber. Ook zijn het vaak mensen die gewend zijn om op hun zolderkamertje lekker voor zichzelf te schrijven. Maar niet dat hun werk wordt gelezen en al helemaal niet dat iets van hun hand wordt verfilmd. Van deze liefhebbers en schrijvers moeten wij scenaristen maken. Dat betekent een basis leggen van vakmanschap en leren hoe je filmliefde kunt benutten voor je eigen ideeën en stijl. Dat, plus het leren samenwerken met de regisseur, producenten, acteurs en de crew — maar vooral ook met andere scenarioschrijvers, want dat laatste wordt steeds belangrijker. We hopen dat ze genoeg meters maken om stevig in hun schoenen te staan na hun afstuderen.

Dat proberen we op verschillende manieren te bereiken. Toen ik begon, lag er al een heel mooi programma van mijn voorganger Hans Heesen. Dat heb ik voor een groot deel in stand gelaten. Wat ik vooral probeerde te doen, was het gevoel van saamhorigheid binnen de scenarioklas verstevigen. Ik ben veel aan de slag gegaan met samen schrijven. Als je samen creëert, communiceert, feedback geeft en in de lessen praat over ideeën — waarbij we proberen te kijken naar de regels van dramaturgie en persoonlijke smaak weg te laten — dan leer je je eigen stem te verhouden tot die van een ander. Je ontdekt wat jij kunt toevoegen. Ook leer je dezelfde taal spreken. Dat is heel belangrijk in de beroepspraktijk.

Ook ga je beseffen dat je elkaars collega en bondgenoot bent. Dat laatste is belangrijk voor mij. Toen ik zelf op de Filmacademie zat, heb ik vaak ervaren dat we vooral elkaars concurrenten waren. Daar wilde ik vanaf, het is niet vruchtbaar of realistisch, en de Nederlandse film wordt er ook niet beter van.”

De afgelopen tien jaar is ons vakgebied door technologische ontwikkelingen snel veranderd. Hoe ga je daar als studieleider mee om?
“De gemene deler: omarm de verandering en kijk hoe je die kunt incorporeren in je onderwijs. Dat geldt voor streamers, immersive media, animatie, AI. Een van de eerste dingen die ik heb gedaan, is het serieonderwijs stevig incorporeren in het curriculum van de scenario-opleiding. Een van de belangrijkste workshops — die nu echt al een jaar of tien bestaat — is de writers’ room. Dat is een workshop waarin tweede-, derde- en vierdejaars studenten samen schrijven aan serieplannen. De vierdejaars zijn in de lead. De derde- en tweedejaarsstudenten worden onderverdeeld in groepjes. Vijf of zes studenten ontwikkelen in een snelkookpan van anderhalve week samen lange lijnen, een pitchdocument, pilot en synopsissen voor alle afleveringen. Dit serieplan wordt gepresenteerd aan een commissie van professionals uit het werkveld van bijvoorbeeld streamers of de NPO. Ik zie elk jaar dat de ideeën interessanter en spannender worden, en ik ervaar ook heel sterk een communitygevoel.

In de vraag wat AI voor ons vak zal betekenen moet ik me de komende tijd gaan verdiepen. Mijn collega’s zijn daar al intensief mee bezig, we zien dat de ontwikkelingen elkaar razendsnel opvolgen. Ik denk dat het geen zin heeft om bang te zijn en geloof echt dat wij hier zelf een rol in kunnen blijven spelen. We gaan komend jaar onderzoeken hoe we AI onderdeel kunnen maken van de lessen en studenten opdrachten kunnen meegeven.”

Jouw studenten zijn jonge mensen. Welk deel van jouw werk is persoonlijke begeleiding?
“Zeker vijftig procent. Omdat het steeds lastiger is een tweede studie te volgen, krijgen we op de Filmacademie steeds meer te maken met jonge studenten. Als ze binnenkomen zijn ze gemiddeld ongeveer 21. Dat is precies die periode in je leven waarin je je losmaakt van je opvoeding, van je thuissituatie, en waarin je eigen identiteit vorm krijgt. En dat loopt parallel aan het leren van dit vak. Die twee dingen gaan hand in hand. Je moet zelfkennis hebben om je eigen stem, visie en authenticiteit te laten spreken. Die twee dingen tegelijkertijd doen is heel heftig. Nog even los van hoe heftig het is om in deze stad een studentenbaan en een woning te vinden.

Er zijn studenten die zichzelf erg tegenkomen in deze studie. Daar kan ik iets in betekenen door ten eerste het bewustzijn te hebben dat iemand andere verantwoordelijkheden heeft naast het studeren. Ten tweede door ruimte te bieden. Dus als het leven even te overdonderend is, moet je op een gegeven moment kunnen zeggen: is het niet slim als jij er een jaartje tussenuit gaat? Het is fijn dat wij ruimte hebben voor individuele trajecten voor scenariostudenten. Met name in het derde en vierde jaar kunnen ze ervoor kiezen om geen gezamenlijke film te maken en meer regie te houden over hun eigen planning.

De verantwoordelijkheid is soms groot. Bij mij heeft het een paar jaar geleden geleid tot een korte periode van overspannenheid. Dat was voor mij het punt waarop ik me realiseerde dat ik niet de volledige verantwoordelijkheid kan dragen voor mijn studenten en dat ik dat ook niet moet willen. Ik ben hun studieleider. Dat maakt mij een belangrijk onderdeel van hun leven, maar zij moeten op bepaalde momenten zelf de beslissingen nemen. Dat is een les die ik zelf heb moeten leren, want het zijn natuurlijk wel mensen die ik heel goed leer kennen in die vier jaar.”

Hoe bereid je studenten voor op het leven na de studie?
“Dat heeft voor een groot deel te maken met de eigen professionaliteit. Spreek je de taal van het werkveld? Kun je goed je eigen ideeën communiceren? We nodigen veel mensen uit de praktijk uit, die iets komen vertellen over de realiteit van de industrie, de onvoorspelbaarheid en soms hardheid hiervan, en hoe zij daarmee omgaan. We bieden praktische lessen over hoe het is om als zelfstandige te opereren, om je eigen administratie bij te houden en hoe je jezelf kunt profileren. Het belangrijkste is dat je heel goed weet wat je zelf te vertellen hebt. Dan kun je ondanks je groenheid zelfverzekerd de praktijk in. En — ik ga het weer zeggen — community is belangrijk. Dus zorg ervoor dat je als scenarist niet alleen staat. Je hebt om te beginnen een klas van zes, zeven mensen om je heen staan die precies op dezelfde plek staan als jij, bij wie je kunt aankloppen en met wie je altijd mag optrekken.”

Afgelopen jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor diversiteit in de filmwereld. Hoe ga jij hiermee om?
“Leuk dat je dat vraagt, want het is een van mijn speerpunten geweest de afgelopen jaren. Door veel lezen en onderzoek hebben wij ingezien dat je aan verschillende knoppen moet draaien om tot een meer inclusieve academie te komen. Dat gaat over de vraag welke docenten hier rondlopen, hoe het curriculum eruitziet, welke films we kijken en waar de stageplekken zijn.

Het begint al bij het aannamebeleid. Mijn collega Elvira Pouw en ik hebben een traject opgezet: Wat is jouw verhaal? Dat is gericht op jongeren tussen de 16 en 20 die het idee hebben dat ze wellicht iets met schrijven en film willen doen, maar in hun leven te weinig raakvlakken hebben om de stap naar de Filmacademie te zetten. Wij laten hen vertrouwd raken met film en scenarioschrijven en helpen ze ontdekken dat ze een verhaal hebben dat het vertellen waard is.

Ook zijn we aan het kijken naar doorstroom vanuit het mbo. Dat is een hele leuke en waardevolle groep. Deze studenten zijn wat ouder, hebben een steviger basis, zijn vaak erg gemotiveerd, en hun focus is vaak veel sterker. Daarnaast hebben ze andere verhalen te vertellen en de dynamiek tussen mbo-, havo- en vwo-studenten in een groep brengt een fijne sfeer met zich mee. We zien hierdoor andere werelden en thema’s in scenario’s, die we nog niet eerder hebben gezien in Nederlandse televisie en film. Het is een mooie, zelfs essentiële ontwikkeling dat we een toegankelijkere school worden.”

Is er toch ook een gevaar dat het filmvak alleen toegankelijk is voor jongeren uit een welgesteld en cultureel milieu, de zogenoemde nepobabies?
“Ja, en dat begint bij het onderwijs. Hoe duurder het is, hoe meer dreigt het gevaar dat een opleiding een luxeproduct wordt, en dat voel je als eerste in het kunstonderwijs. Het leidt tot eenzijdige verhalen en representatie. Studenten die gewend zijn om in een creatief milieu te bewegen via familie, vrienden en de ouders van vrienden – zeker als ze daarnaast weinig financiële zorgen hebben – lopen op de Filmacademie heel anders rond dan degenen die als eerste van de familie naar een kunstopleiding gaan en van wie de ouders eigenlijk niet begrijpen waarom ze dat willen. We schreeuwen hier namelijk niet van de daken dat je een gouden toekomst tegemoet gaat.

Maar ik zie dat daar een antwoord op komt vanuit nieuwe generaties. Dat mensen los van ouders en nepotisme hun eigen communities oprichten en vasthouden. Dat is wat mij betreft de industrie van de toekomst: samenwerken vanuit passie, vanuit gedeelde ervaringen, vanuit de overtuiging dat je elkaar kunt opstuwen. Je moet niet gaan samenwerken met iemand omdat die mogelijk de beste springplank is voor je carrière. Als je niet dezelfde taal spreekt is dat een lege samenwerking.”

Nederlandse producties trekken de laatste jaren steeds minder vaak een groot publiek en vallen ook niet op binnen de grote festivals. Hoe kijk je aan tegen de staat van de Nederlandse film?
“Dit is een heel gelaagd en complex vraagstuk, waarin natuurlijk veel spelers een rol spelen: het Filmfonds, de omroepen, de platforms, en uiteraard ook de filmopleidingen. Ik maak me zorgen over de talentontwikkelingstrajecten in Nederland. Als we ons meten met buren als België of Denemarken – los van de trots die je daar ziet op hun eigen cinema – denk ik dat zij een beter vangnet hebben en dat er een beter systeem is voor makers om kwalitatief goed werk te ontwikkelen. Dat begint bij de ruimte voor nieuw talent om te experimenteren en meters te maken.

Vroeger had je een soort stapsgewijs proces, waarbij je je als jonge scenarist in een periode van een jaar of vijf via korte films heel geleidelijk kon presenteren aan het werkveld. Ik weet niet of dat het best mogelijke programma was, want er zat ook een groot wedstrijdelement in en het sloot daardoor veel mensen uit. Maar bijna al die trajecten zijn nu afgeschaft, en er is weinig voor in de plaats gekomen. Daar moet echt steviger over worden nagedacht, want jong talent heeft écht iets te vertellen.

De Filmacademie heeft daar ook een rol in te spelen. Dus ik probeer in mijn onderwijs te zorgen dat mensen zoveel mogelijk stappen kunnen zetten: professionalisering in hun taal, in hoe ze samenwerken en meters maken, en het leren kennen en omarmen van hun eigenzinnigheid, hun authentieke stem.”

Wat drijft jou?
“Ik ben zelf een schrijver, dus ik heb heel veel liefde voor dit beroep en voor de mensen die het uitoefenen. In dit rare betonnen gebouw midden in Amsterdam ben ik elke dag met verhalen bezig. In het jaar dat ik mijn voorganger verving toen hij ziek was, ben ik echt verliefd geworden op het onderwijs. De mogelijkheid krijgen om vier jaar lang met jonge talenten mee te lopen, hen te zien groeien, via hun ogen nieuwe dingen te ontdekken — dat is fantastisch. Zij leren mij het allermeest: over film, over verhalen, over hoe het is om mens te zijn. Maar ik heb ook afstand, waardoor ik iets scherper kan zien en hen daardoor beter kan helpen. Het is een hele fijne plek om te zijn.

Ik heb er heel bewust voor gekozen om, vanaf het moment dat ik hier als studieleider aan de slag ging, mijn eigen schrijven volledig te parkeren. Ik wilde me helemaal kunnen richten op deze functie. Maar ik sluit niet uit dat het ooit terugkomt. Als ik weer ga schrijven, zal het waarschijnlijk gaan over de positie van de vrouw — over het vrouwelijke verhaal en de vrouwelijke stem.”

Wat zoek je?