Monument voor het onverfilmde scenario
Hella Haasse, Willem Frederik Hermans, Ferdinand Bordewijk, allemaal deden ze in 1949 mee aan een nationale scenario-wedstrijd. Het moest de naoorlogse filmindustrie vlottrekken, maar ondanks de grote namen liep het project uit op een mislukking en kwam de gedroomde film er nooit. Wedstrijden zijn populair gebleven. Al is ook nu nog de kans groot dat je er veel tijd en moeite in steekt voor niets, veel makers wagen de gok.
Dit verhaal begint in 1948. Sinds de bevrijding zijn nog nauwelijks Nederlandse speelfilms verschenen, terwijl het publiek in drommen naar de bioscoop gaat. Jarenlang opgespaarde Hollywoodfilms domineren de schermen. Concurreren met de Amerikanen of de Britten lijkt voor de vaderlandse film een heilloze exercitie. Jammer, want in de jaren dertig was in Nederland een bescheiden maar ambitieuze filmindustrie ontstaan.
Alleen al onder het dak van de Duivendrechtse Cinetone-studio’s ontstonden meer dan twintig films. In de oorlog namen de Duitsers de studio’s over en na de bevrijding kwamen ze onder beheer van de overheid. Maar die deed er weinig mee.
In zijn boek Holland Hollywood beschrijft journalist Henk van Gelder hoe de Nederlandse Bioscoopbond erin slaagt om Cinetone uiteindelijk in handen te krijgen. Na eindeloze onderhandelingen met de staat worden de studio’s voor bijna één miljoen vertimmerd. Onder makers is het filmvuur immers nooit gedoofd, drie films per jaar is het streefgetal.
Maar op de drempel van de jaren vijftig blijkt dat aantal onhaalbaar. Er mist iets: goede scenario’s. Topambtenaar Nico Vroom hoort het van alle kanten. Als hoofd van de afdeling Kunsten op het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is hij het aanspreekpunt voor de culturele sector. Of hij nu praat met de bioscoopbond, de producenten of met de Beroepsvereniging voor Nederlandse Cineasten: alle partijen hameren op het nijpende gebrek aan goede uitgewerkte scripts. Vroom bedenkt een praktisch en vooral ook betaalbaar plan. Op 11 oktober 1948 schetst hij de contouren ervan in een nota en het jaar daarop organiseert het ministerie een nationale scenarioprijsvraag.
Vanaf het moment dat Vroom het startschot voor de competitie lost, ontspint zich een opmerkelijk verhaal dat enige jaren duurt en uiteindelijk eindigt op de hoek van een chique Amsterdamse straat. Een kleine geschiedenis die veel vertelt over het culturele leven van vlak na de oorlog, maar ook in het heden nog bekend klinkt. Wedstrijden worden anno nu nog steeds ingezet als een bepalend instrument om ideeën te selecteren. Neem alleen al alle trajecten die ontstonden met oog op talentontwikkeling, zoals de One Night Stand of zijn opvolger De Straat (in het kader van dat laatste project loopt momenteel de serie Onze Straat). Wedstrijden zijn bovendien een middel om verhalen te ontwikkelen binnen specifieke thema’s, zoals bij de Telefilms. Vele producties begonnen hun leven als een van de tientallen inzendingen na een oproep.
New Voices
Weliswaar stoppen diverse toonaangevende scenariowedstrijden; NTR Kort, De Straat en De Oversteek kondigden hun laatste edities aan. Over de initiatieven die daarvoor in de plaats komen, lees je ook in deze editie van Plot. Tegelijkertijd start Netflix dan weer een nieuwe, ambitieuze scenariowedstrijd: New Voices. Nu de Nederlandse film- en televisiewereld zich herijken, is het een goed moment om parallellen te trekken met de ‘oerwedstrijd’ uit 1949.
Het lijkt zo praktisch. Je schrijft een wedstrijd uit en de plannen vallen gewoon op je mat. Bovendien wordt de belastingbetaler ontzien: in een memo aan zijn minister, Theo Rutten, meldt Vroom dat het prijzengeld afkomstig is uit een particulier fonds. De topambtenaar is meer dan een ambtelijke krent. Als dertiger staat hij al te boek als een eminent kunsthistoricus. Een erudiete man, die er niets in ziet om een flauwekulverhaal te belonen. Inzenders mogen de inhoud dan ook wel zelf bepalen, maar Vroom spoort hen aan om een scenario te schrijven met een sterk Nederlands karakter. Voorbeelden zijn de strijd tegen het water, de Rijnvaart en de wederopbouw. Zo’n film kan immers dienen als visitekaartje in het buitenland. Het blijft bij aansporingen, verder mag iedere Nederlander die de tijd heeft en kan spellen meedoen.
Aanvankelijk wordt alleen gevraagd om een synopsis. Wie wint ontvangt duizend gulden om deze uit te werken tot een scenario. Om de kansen op kwaliteit te verhogen, benadert het ministerie twaalf gerenommeerde auteurs en cineasten. Ook zij hoeven slechts een synopsis aan te leveren, ze krijgen daar gegarandeerd 350 gulden voor. Als hun plan tot de bovenste vier behoort, mogen ze hun verhaal uitwerken voor nog eens 650 gulden. Om de jury niet te beïnvloeden moeten alle deelnemers hun werk anoniem inzenden. En dat gebeurt massaal: 171 inzendingen.
De inzending van Hermans wordt afgedaan als een flauw verhaaltje
Ook tegenwoordig is de Nederlandse wedstrijdbereidheid opvallend hoog. Voor de meest recente editie van de Telefilm stroomden bijvoorbeeld 76 plannen binnen, en dan niet van ‘iedereen’, maar puur van professionals. Netflix troeft op dit moment iedereen af, voor het New Voices-project vielen honderden plannen op hun digitale deurmat.
Het kan ook anders. Voor het traject Ultrakort kwamen maar 13 inzendingen binnen. Dat lijkt weinig, maar dit traject heeft dan ook een specifiek doel: het ontwikkelen van geanimeerde voorfilms voor in de bioscoop. En voor een ultrakort filmpje moet je nou net dat ene ultragoede idee hebben.
In de meeste gevallen zijn er meerdere winnaars. Er zit voor makers een aantal voordelen aan deze selectievorm. Als je bijvoorbeeld een Telefilm mag maken, kun je binnen relatief korte tijd een origineel idee realiseren. Je hoeft niet allerlei loketten af te sjokken, het is one stop shopping. Toch zijn er ook risico’s. Je werkt meestal op no cure, no pay-basis. Het kost veel tijd en liefde om een voorstel te ontwikkelen. Maar het schrikt makers niet af. Naast jonge talenten wagen ook veel gevestigde makers de gok.
In 1949 doen vooral veel amateurs mee, die filmmaker Gerard Rutten in het blad Cinemagia omschrijft als “huismoeders, jonge dochteren, militairen en pubescenten”. Maar onder deze categorie deelnemers vind je ook enkele schrijvers die al een naam hebben opgebouwd. Of die binnenkort naam zullen maken. Neem de dan nog onbekende Willem Frederik Hermans. Zijn synopsis krijgt de titel Ik zoek een kind. De synopsis gaat volgens Hermans-kenner Rob Delvigne over een vrouw die in 1940 wordt gered uit een gebombardeerde kraamkliniek. Haar kind is zoek, maar acht jaar later meent ze in een Amsterdams schoffie haar zoontje te herkennen. Samen met een schimmige privédetective weet ze het joch mee te lokken. Intrigerend, maar is dit ook het Nederlandse verhaal waarop Vroom en zijn jury zitten te wachten?
Ook Hella Haasse doet mee. Het is kort na het verschijnen van Oeroeg, dat zal uitgroeien tot een klassieker. Haar inzending heet Sterrenjacht. Aan haar eigen prille sterrenstatus heeft ze door de anonieme opzet niet zoveel, Haasse hanteert het pseudoniem Ellen. Allicht zal de jury haar talent herkennen.
Een van de auteurs die tegen vergoeding deelneemt, is Ferdinand Bordewijk, schrijver van klassieke romans als Karakter. Volgens biograaf Elly Kamp hapt hij per kerende post toe. Niet alleen is Bordewijk een enorme cinefiel, het lijkt ook alsof hij iets wil rechtzetten. De schrijver wil een van zijn meest controversiële romans laten verfilmen: Bint, roman van een zender. De titelfiguur is een niet-empathische schooldirecteur, die de leerlingen probeert te kneden met “stalen tucht”. Het resulteert in de zelfmoord van een van de scholieren.
Na de verschijning in 1934 werd het boek door sommigen verguisd. Volgens critici nam Bordewijk te weinig afstand van het tirannieke bewind van Bint. Ze menen zelfs sporen te ontwaren van de destijds sterk opkomende nazi-ideologie. Dat het boek vervolgens bejubeld werd vanuit nationaal-socialistische hoek hielp ook al niet mee. Bordewijk, die naast schrijver ook advocaat was, begon in interviews zijn eigen werk bijna als een cliënt te verdedigen. Bint ging volgens hem over opvoedingsproblemen en hij leek verbaasd te zijn door de politieke interpretaties.
Nu het ministerie aanklopt, ziet Bordewijk een kans om zijn omstreden roman een tweede kans te geven. Hij kiest wel voor een andere titel: Spartaanse Methode. Verder volgt zijn synopsis de hoofdlijn van het bronverhaal, maar volgens Elly Kamp heeft hij het origineel ‘gepopulariseerd’. De extreme kantjes worden eraf gevijld, de figuur Bint wordt menselijker geportretteerd, vrouwen krijgen een iets grotere rol. Zal de jury hem zijn revanche gunnen?
Hij vergrootte, althans statistisch, zijn kansen door in totaal maar liefst vijf scenario’s in te sturen
Dat valt nog te bezien. Onder zijn concurrenten zijn filmprofessionals zoals Gerard Rutten. Ook aanstormend cineast Louis van Gasteren grijpt zijn kans. Volgens zijn biograaf, historicus Jan Willen Regenhardt, ziet hij een kans om Prinseneiland, een lang gekoesterd project, te realiseren. Uit de vuistdikke biografie Louis van Gasteren, seismograaf van onze tijd, blijkt dat Van Gasteren wel heel gretig was. “Hij vergrootte, althans statistisch, zijn kansen door in totaal maar liefst vijf scenario’s in te sturen”, schrijft Regenhardt. Een tactiek die tegenwoordig vaak gehanteerd wordt door producenten. Niet zonder succes. Voor de eerste fase van de aankomende reeks Telefilms zijn bijvoorbeeld drie projecten geselecteerd van Phanta Basta! en twee van Pupkin Films. Maar werkt deze aanpak voor Van Gasteren?
Alle inzendingen worden in 1950 voorgelegd aan de jury. Dit gezelschap bestaat uit J.C. Schuller, ambtenaar op het ministerie, de dwarse schrijver Maurits Dekker, bioscoopbons en distributeur Frits Strengholt, documentairefilmer E.J. Verschueren en de cinefiele econoom Dick Vriesman. Voorzitter is A.H. Wegerif, een gerespecteerd architect, die voor de oorlog ook de art direction verzorgde voor een groot aantal speelfilms.
De oogst is “niet geheel bevredigend” volgens de jury, die het moeilijk heeft om tussen al dat papier een geschikt visitekaartje voor Nederland te vinden. De heren zijn verbaasd over de inzendingen van schrijvers “die niet begrepen dat verhalen welke op lustmoord, kinderroof, echtscheiding, smokkelarij, chantage, zwarte handel enz. gebaseerd waren, niet aan de bedoeling van de prijsvraaguitschrijfster kunnen voldoen”. De inzending van Hermans wordt afgedaan als een flauw verhaaltje.
Ook Haasse weet de jury niet genoeg te boeien. Zij kiest eieren voor haar geld: in 1950 verschijnt in Het Parool een feuilleton met dezelfde titel als haar synopsis: Sterrenjacht. Pas in 2006 verschijnt het in boekvorm. Ook de rehabilitatie van Bint blijft uit. Wrang: ondanks alle aanpassingen zet de jury nog steeds een vraagteken bij de moraal van het verhaal. Bordewijk laat zich klaarblijkelijk niet ontmoedigen: hij schrijft meerdere scenarioversies. De resultaten zijn gepubliceerd in deel 11 van zijn Verzameld werk. Ook alle vijf de inzendingen van Louis van Gasteren worden afgewezen. Gerard Rutten ontvangt nog een eervolle vermelding.
Uiteindelijk beloont de jury twee deelnemers met een geldprijs. Een ervan is Vrije Volk-journalist Jan A. Schaper, die een grote interesse heeft in film. Hij besluit het geld niet te gebruiken om zijn scenario te ontwikkelen, maar koopt een ticket naar Hollywood. Daar schopt hij het tot regie-assistent van regisseur Robert Siodmak. Terug in Nederland is Schaper vaker achter de camera te vinden dan achter de typemachine: hij filmt zowel series als Pipo als het chaotische optreden van de Rolling Stones in het Kurhaus.
De hoofdprijs wordt uitgereikt aan Martha van Brink-Poort. Het winnende scenario heet De Levensgeschiedenis van Dr. Aletta Jacobs, een biopic over het leven van de eerste Nederlandse vrouw die afstudeerde aan een universiteit en daarna uitgroeide tot de eerste vrouwelijke arts. Het is Van Brink-Poort zeker niet alleen om een film te doen. Als redacteur van het feministische maandblad Vrouwen Belangen wil ze aandacht genereren voor een rolmodel. Ironisch genoeg kopt de Volkskrant op 20 oktober 1950 “Moeder van drie kinderen WINNARES van prijsvraag voor filmscenario”.
Van Brink-Poort hoopt dat de film af is in 1954, het honderdste geboortejaar van Jacobs. Dat streven lijkt al snel onhaalbaar. Het ministerie kondigt weliswaar aan de realisering van de film “zoveel mogelijk te bevorderen”, maar het blijft bij deze belofte. Hoewel het project gaat over een Nederlands icoon, voldoet ook het winnende verhaal niet geheel aan de eisen. Jacobs was een prominent voorvechter van voorbehoedmiddelen en dat ligt gevoelig bij de confessionele machthebbers. Vroom doet zijn achternaam eer aan, en ook toenmalig staatssecretaris Cals is een belijdende katholiek. Een film over een vrouw die het pessarium aanprijst lijkt hun niet opportuun.
Martha van Brink-Poort laat zich niet zomaar stoppen. Op de website van Atria, kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis, wordt uitgebreid beschreven hoe zij destijds het filmbudget bij elkaar probeerde te scharrelen. Daarvoor doet ze in 1953 een beroep op de Nederlandse vrouw: crowdfunding avant la lettre. Samen met producent Joop Landré organiseert ze een grote bijeenkomst in Den Haag. “Uit het hele land kwamen afgezanten van vrouwenverenigingen bijeen”, meldt Atria. “Een dr. Aletta Jacobs Filmfonds werd opgericht, dat gelden zou inzamelen voor de film. Wie voor één gulden (ca. 0,45 euro) een plaatsbewijs kocht, steunde het Fonds en had alvast een kaartje voor de film over Aletta Jacobs.”
Volgens de organisatoren zijn er begin jaren vijftig 400.000 verenigde vrouwen in Nederland. Helaas zijn velen daarvan kerkelijk. De actie genereert slechts twintig procent van het budget. Hiermee lijkt de ambitie van Martha van Brink-Poort te eindigen als een onvervulde droom. Niet één van alle 171 inzendingen voor de scenariowedstrijd resulteert uiteindelijk in een film. Het plan van Vroom mislukt faliekant, mede dankzij zijn eigen opstelling.
Tegenwoordig worden uitverkoren projecten meestal wel gemaakt, maar wat gebeurt er met projecten die de selectie niet halen? Weinig tot niets. Hoe waardevol wedstrijden ook zijn, ze leiden ook tot een verbranding van verhalen. Zelfs goede ideeën die de selectie net niet halen, zijn na afwijzing toch vaak een beetje besmet.
Als we terugkeren naar Martha van Brink-Poort zien we dat zij nog lang niet klaar is met haar project. Ze besluit haar scenario om te werken tot een hoorspel. Dit is te horen op 8 februari 1954, op een dag na een eeuw na Jacobs’ geboorte. Ze blijft echter brieven ontvangen van donateurs die informeren hoe de film ervoor staat. En ook al blijven de filmplannen in de ijskast (pas in 1995 maakt Nouchka van Brakel een docudrama over Jacobs), er moet wel iets gebeuren.
Met haar fonds vaart ze vanaf nu een bescheidener koers: ze ijvert voor een gedenkteken. Aan de muur van Jacobs’ voormalige praktijk in Amsterdam hangt daarom sinds 1959 een bronzen plaquette. Wie vanuit de Tesselschadestraat de Roemer Visscherstraat inslaat, krijgt het gevoel alsof Aletta Jacobs je aankijkt. Een gedenkteken voor deze feministische pionier, en heel stiekem toch ook een monument voor het onverfilmde scenario.