Filmmakersinitiatief 2018: Een vuist in de lucht, de andere hand in eigen boezem

Er klonk applaus, maar ook kritiek. Het Filmmakersinitiatief 2018 maakt al maanden de tongen los. Vier filmmakers en een journalist willen samen met de sector de kwaliteit van de Nederlandse film verhogen. Ze brachten een discussie op gang met een heldere vraag: waar leggen we de lat? Waarom is deze vraag zo belangrijk? En wat is het antwoord?

27 februari 2019. Een man vertelt over “een diepe crisis in de filmindustrie”. Over “een publiek dat films en televisiedrama van eigen bodem haat”. “Op een paar romantische komedies na”, voegt hij er nog aan toe. Voor de bomvolle grote zaal van filmmuseum EYE vertelt hij over de frustraties van filmmakers, pers én publiek.

Even voor de goede orde, dit gaat niet over Nederland. Nee, de spreker in kwestie luistert naar de naam Rumle Hammerich. Zijn wieg stond in Kopenhagen. Hij regisseerde onder andere afleveringen van veelgeprezen series als The Bridge. En hij heeft het over de Deense film- en televisie-industrie. Denemarken, was dat niet dat kleine land dat al jaren meespeelt in de Champions League van de cinema? Het land van Von Trier, Vinterberg en Borgen?

Ja, maar vijfentwintig jaar geleden was dat volgens Hammerich wel anders. Vandaag vertelt hij hoe een handjevol makers erin slaagde om de Deense filmindustrie weer uit de blubber te takelen. Hij doet dat tijdens het symposium ‘Waar leggen we de lat?’, georganiseerd door het Filmmakersinitiatief 2018. Dit is opgericht door een aantal betrokken makers en een filmjournalist. Doel: de kwaliteit van de Nederlandse film verbeteren.

Dat veel film- en televisiemakers dit nodig vinden, blijkt uit een massaal ingevulde enquête. De uitslagen hiervan worden tijdens het symposium gepresenteerd en toegelicht. Wie ze leest, merkt dat veel professionals de kwaliteit en de culturele betekenis van de Nederlandse film onder de maat vinden. En dat een land als Denemarken, met slechts vijf miljoen inwoners, ons inhoudelijk weet te kloppen. Het geheim achter de Deense transformatie verklappen we straks, maar eerst doen we iets waar veel dramaturgen van gruwelen: we lassen een flashback in. Een hele lange nog wel. Eentje waarin we teruggaan naar de startfase van het Filmmakersinitiatief 2018.

‘Best goed’

Het precieze begin is lastig te bepalen. Je zou kunnen zegen dat het initiatief voorkomt uit frustraties die veel filmmakers al jaren met zich meezeulen. Ze balen van een klimaat waar een zinnetje als “best goed voor een Nederlandse film” geldt als een compliment. Verzuchten na het zien van het zoveelste Scandinavische succes “dat deze film in Nederland nooit langs het fonds was gekomen”. Na een première, in de kroeg, in de foyer van een filmhuis, overal klinken dezelfde klachten. Over het starre beleid. Over korte draaiperiodes met onaffe scripts.

Een van die vele makers is regisseur Arno Dierickx (Bloedbroeders, Brussel). Zo af en toe bezoekt hij focusgroepen van de Dutch Directors Guild (DDG). Daar hoort hij van alles over modelcontracten, auteursrechten of juridische begeleiding. Dierickx vraagt zich af wanneer het nu eindelijk eens gaat over film. “Moet de DDG daar als regisseursgilde niet een visie op hebben?”, vraagt hij. Een concreet antwoord is er op dat moment niet.

Daar komt verandering in als Dierickx zelf een kritisch stuk tikt. “Noem het een manifest.” Het bestuur van de DDG leest het en reageert enthousiast. Hij wordt meteen gevraagd voor het bestuur. De site Bureau Filmzaken wil het stuk graag publiceren. Dierickx zelf ziet zijn tekst vooral als “achtergrondgedachten”. Liever wil hij de inzichten eerst vertalen naar concrete en haalbare stappen. Als hij in het vliegtuig op de terugweg van het filmfestival in Berlijn regisseur en huidig DDG-voorzitter Maarten Treurniet (De Heineken ontvoering) treft, raken ze aan de praat. De twee zitten al snel op één lijn.

Ze bundelen hun krachten en gaandeweg vinden ze meer medestanders. Zo leest Dierickx met een zekere regelmaat artikelen van filmjournaliste Karin Wolfs. Zij schrijft een aantal scherpe stukken met koppen als ‘De Nederlandse film hypochondert zich ziek’ en ‘Nederlandse film lijdt aan Hollandse ziekte’. Hij herkent iets in haar kritische analyses en stuurt Wolfs een mailtje. Kort daarop spreken ze af en voegt ze zich bij de twee mannen.

Later bezoekt Dierickx samen met Wolfs een bijeenkomst in EYE over de toekomst van de Filmacademie. De opleiding is toe aan een nieuw beroepsprofiel en vraagt daarvoor advies aan diverse organisaties. Sytske Kok is aanwezig namens het Netwerk Scenarioschrijvers. Het uiteindelijke profiel vindt ze “vaag, wollig en weinig concreet”. “Het is erg gericht op samenwerking en vakmanschap, weinig op het ontwikkelen van een eigen stem.” Dit gevoel leeft ook sterk bij anderen, onder wie Dierickx en Wolfs. En weer sluit een medestander zich aan.

Agenderen, onderzoeken

Al eerder zet Dierickx een belangrijke stap: hij benadert Gijs Scholten van Aschat. De acteur is sinds 2017 voorzitter van de Akademie van Kunsten. Hierin zijn kunstenaars uit diverse disciplines verenigd, onder meer om het debat over de waarde van kunst in de samenleving te stimuleren. “Daar hoort bij dat we de problemen willen agenderen.” In een speech zei hij ooit dat Nederland internationaal hoge ogen gooit op het gebied van opera, orkesten en musea. “Film blijft daar een beetje bij achter.”

De Akademie wil het initiatief van Dierixck cum suis graag ondersteunen. “Maar dan moet het wel breed gedragen zijn. Wij moeten geen eenmansacties gaan steunen, dan kom je in een vervelend gebied terecht. Als je bijvoorbeeld iets voorlegt aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, moet het iets zijn dat leeft onder heel veel mensen, anders moet zij binnen de sector gaan marchanderen. Dat wil zij niet en dat begrijp ik. Je moet de problemen die je signaleert niet alleen agenderen, maar ook onderzoeken.” Met steun van de Akademie en later ook EYE ontstaat het plan voor een enquête, die gepresenteerd zal worden tijdens een symposium.

Het initiatief schraagt nu goeddeels op de schouders van Dierickx, Kok, Treurniet, Scholten van Aschat en Wolfs, maar wat vinden andere schrijvers, regisseurs en acteurs er nu eigenlijk van? In het najaar van 2018 ontvangen alle leden van het Netwerk Scenarioschrijvers, de DDG en ACT, de belangenorganisatie van acteurs, een vragenlijst op de digitale deurmat. Er wordt onder meer gevraagd naar de kwaliteit en culturele betekenis van Nederlandse films. Wat vinden ze van de scenario’s? De regie? En het acteerwerk? Ook wordt gevraagd naar de internationale positie van de vaderlandse cinema. En niet onbelangrijk: wat denken makers nodig te hebben om de kwaliteit op te krikken? ‘Wil je nog iets toevoegen?’, staat erbij.

Nu begint de sneeuwbal pas echt te rollen. En hij wordt steeds groter. Maar liefst 292 makers vullen de enquête in. Opvallend is hoeveel tijd ze besteden aan het beantwoorden van de vragen: gemiddeld bijna een uur. Analyse van de uitslag laat zien dat de uitgangspunten van het initiatief inderdaad breed worden gedragen. Maar liefst 87% van de ondervraagden vindt de kwaliteit van de Nederlandse speelfilm van gemiddelde (54%) of zelfs ondermaatse (33%) kwaliteit. En hoe zit dat met de culturele betekenis? 43,1% bestempelt die als onvoldoende en 32,1% als gemiddeld. Ook vindt 83,5% dat de Nederlandse cinema achterloopt bij het buitenland.

Persoonlijke ontboezemingen

Sytske Kok is vooral verrast door de uniformiteit in de antwoorden. “Er waren weinig tegengestelde geluiden, het was niet zo dat één A zegt en de ander B.” Opvallend is dat de respondenten bij het beantwoorden van de vraag ‘Wil je nog iets toevoegen?’ bijna letters tekort komen. Dit resulteert in zo’n 300 pagina’s (anonieme) opmerkingen. Over het feit dat je vaak dezelfde acteurs ziet. Over eenheidsworst op het menu: romcoms en oorlogsdrama’s. En vooral het scenario wordt keer op keer aangewezen als de achilleshiel.

En dan is er ook kritiek op het Filmfonds, de NPO en soms op producenten. Er is te weinig tijd om iets op een hoger niveau te tillen. Te veel regels dienen eerder organisaties dan makers. En er ontbreekt vertrouwen. Het meest opvallend zijn echter de talrijke persoonlijke ontboezemingen. Neem deze quote van een regisseur en scenarist: “Ik vind zelf dat ik in het verleden te veel mee ben gegaan in het compromis, met name ten opzichte van de publieke omroep. Ik ben daar eigenzinniger in geworden. En daardoor maak ik nu ook veel minder.” Of deze van een scenarist: “Ik moet schrijven wat het Filmfonds wil lezen, anders wordt het niet gerealiseerd.” Een acteur die ook schrijft bewondert “supereigenzinnige makers”. “Dat ben ik zelf denk ik niet.”

Ja, ze zijn kritisch over fondsen en de NPO, toch heffen ze niet alleen een vuist in de lucht, maar steken hun hand ook in eigen boezem. “Ze zijn bereid om naar zichzelf te kijken”, concludeert Scholten van Aschat. “Nederlandse makers beschouwen zichzelf soms ook als deel van het probleem. Ze vragen zich af waarom ze steeds genoegen nemen met minder. Vinden dat ze moeten staan voor hun vak.”

Niet vertegenwoordigd

Op 27 februari stroomt de grote zaal van EYE vrijwel tot de laatste stoel vol met makers uit verschillende filmdisciplines. Op één van die stoelen zit minister Ingrid van Engelshoven, die daarvoor zelfs haar vakantie even onderbreekt. Vandaag worden de resultaten van de enquête officieel gepresenteerd. Dierickx en Kok nemen alle uitslagen door. Met deze beroerde rapportcijfers hoef je niet te rekenen op een jubelverhaal, toch blijft de sfeer opvallend goed. Het publiek lijkt zich te herkennen in de uitslag. De zuurgraad lijkt verder te worden geneutraliseerd door de bijdragen van de sprekers. Die zijn (zelf)kritisch, maar ook zeer gepassioneerd. En dan is er verhaal van de man waarmee we dit artikel begonnen, Rumle Hammerich. Zijn verhaal over de wederopstanding van de Deense cinema lijkt het publiek te inspireren.


Maar voordat we hier dieper op ingaan, volgt eerst iets waar veel dramaturgen een nog grotere hekel aan hebben dan aan flashbacks: een flashforward. Want hoewel de organisatoren ter plekke veel lof ontvangen voor het prikkelende symposium, klinkt er na afloop ook veel kritiek uit de sector.

Omdat de enquête enkel is gehouden onder acteurs, regisseurs en schrijvers voelen sommige professionals uit andere disciplines zich niet vertegenwoordigd. Bezwaar is dat het Filmmakersinitiatief desondanks wel praat met ‘Den Haag’. “You can’t please ‘em all”, reageert Scholten van Aschat nu, enkele maanden na het symposium. “Bij dit soort initiatieven zijn er altijd mensen die zich buitengesloten voelen. Ik zou zeggen: ‘Als jullie er iets van vinden, organiseer dan zelf iets.’ De cameramensen hebben een paar weken na het symposium ook een kritisch manifest gelanceerd, gebaseerd op een eigen enquête. Ik kan me heel goed voorstellen dat mensen die zich bezighouden met post-productie eveneens de behoefte voelen om van zich te laten horen. Zo hoor ik vaak dat het budget soms zo goed als op is als er bij hen wordt aangeklopt. Laat wat van je horen, maar je kunt niet verwachten dat een initiatief als dit, waarvoor al honderden mensen zijn geraadpleegd, iedereen kan vertegenwoordigen.”

“Er werd ook beweerd dat wij producenten aanvielen”, vult Kok aan. “Dat wij polariseren. Terwijl we dat nou net niet doen. En bij mensen die kritiek hadden en met wie we achteraf het gesprek zijn aangegaan, bleek dat ze het eigenlijk vaak heel erg met ons eens waren. Ik zou producenten willen vragen om vanaf nu naast ons te gaan staan. Het is volgens mij een hele Nederlandse reflex om mensen die een kritisch geluid laten horen weg te zetten als querulanten.”

Ook onder schrijvers en regisseurs klinken soms sceptische geluiden. Zoals in het aprilnummer van Plot. Filmmaker Sacha Polak zei daarin over het initiatief: “Ik vond de kritiek op het Filmfonds vrij heftig. Ik vond het ook een beetje makkelijk: de schuld geven aan de regeltjes, maar het niet bij jezelf zoeken. Ik zou zeggen: ga dan zelf een keer een wat gedurfdere film maken en stop niet meteen bij het geringste zuchtje tegenwind. Toon iets meer lef en zoek wat minder snel de veiligheid op.” Polak geeft meteen toe dat ze niet aanwezig was op het symposium. Volgens Kok had ze hoogstwaarschijnlijk anders gereageerd. “De tendens was juist: wij moeten meer eigenwijze films gaan maken. In die zin zitten we juist op een lijn met Sacha Polak.”

Verantwoordelijkheid nemen

Ja, er was kritiek op het Filmfonds, maar wat zeiden de sprekers tijdens het symposium nou echt? Maarten Treurniet vatte zijn boodschap samen in één kraakheldere zin: “Uiteindelijk is er maar één iemand echt verantwoordelijk voor de kwaliteit van je project en dat ben je zelf.” Emotioneel was de bijdrage van regisseur Remy van Heugten, die zijn bijdrage beëindigde met de woorden: “Ik wil me nergens meer achter verschuilen. En altijd verantwoordelijkheid nemen voor wat ik maak. Ik geloof echt dat kwaliteit dan vanzelf zal gaan ‘renderen’.”

“Als mensen kritiek op ons hebben, kun je er gif op innemen dat ze er niet bij waren in EYE, het videoverslag niet hebben gezien of het boekje met de uitslagen van de enquête niet goed hebben gelezen”, meent Dierckx.
Mogelijk komt deze kritiek voort uit de berichtgeving. Er werden harde noten gekraakt, en juist die pikken journalisten vaak op. De Filmkrant schreef over ‘het negatieve zelfbeeld van de makers’. ‘Nederlandse filmmakers ontevreden over films van eigen bodem’, kopte nu.nl. En het Parool noteerde: ‘Filmmakers vinden Nederlandse film middelmatig’.

Sommige partijen binnen de filmwereld onderschrijven wel de problemen die het initiatief aankaart, maar vinden het onverstandig om de uitslagen van de enquête te delen met de pers. Welke indruk laat dat achter bij het publiek? Sytske Kok kan zich niet voorstellen dat mensen door deze berichtgeving minder naar Nederlandse films gaan. “Waarschijnlijk gaan ze juist vaker als wij betere films maken. Dat de kwaliteit omhoog moet, dat weten ze zelf dondersgoed.”

Want hoe reageerde het publiek eigenlijk op de berichtgeving? Een kleine steekproef. Onder het bericht op nu.nl staan 18 reacties. En ja, de teneur is negatief. “Nederlandse filmmakers zijn over het algemeen Calimero-achtige zeurpieten”, schrijft iemand. Een ander wijst erop “dat het in het verleden wel kon” en somt een hele rits klassiekers op, zoals De aanslag, Turks fruit en Schatjes. Opvallend is wel dat de reacties op nu.nl aardig overeenkomen met de conclusies van de enquête. Ene ‘Vr46’ schrijft: “Ze moeten eens een keer iets anders maken dan een romantische comedy of een film over WO2, misschien dat er dan iets van komt.”

Klachten die vaker terugkeren, net als het punt dat je in Nederlandse films steeds dezelfde gezichten ziet. Opvallend is de hoeveelheid kritiek op de Nederlandse scenario’s. “Zwakke dialogen die gewoon niet echt voelen.” “Acteurs hebben vaak weinig tekst, alsof de schrijvers geen inspiratie hadden ofzo”, “Scripts worden inderdaad vaak naar de smaak van de geldschieters geschreven of gewijzigd.”

Sytske Kok, de scenariste binnen de kernploeg, benadrukt dat zij niet gelooft dat “wij zoveel slechte scenaristen hebben in Nederland”. “Maar het schrijfproces is het stadium waarin de meeste mensen zich met het project bemoeien. Op de set staan geen dramaturgen om de regisseur aan te sturen. Juist tijdens het schrijven wordt er door allerlei partijen invloed uitgeoefend. Dan is het moeilijk om je rug recht te houden. Aanpassen lijkt vaak de enige oplossing.”

Makers steunen

Wat zou een scenarist anders moeten doen? “Misschien moet je voet bij stuk houden. Als het commentaar echt sturend is of ongegrond, kun je misschien eerst bij jezelf te rade gaan. Kun je dat wat je met je werk wilt zeggen beter verwoorden? Het gaat er uiteindelijk om zo goed mogelijk te vertellen wat jij wilt zeggen, en niet dat te zeggen wat anderen graag willen horen”, zegt Kok.

Om makers te helpen, wil het Filmmakersinitiatief een aantal adviezen formuleren voor makers in het algemeen en voor het omgaan met sturende feedback. “We willen houvast geven bij de dingen waar je in het creatieve proces tegenaan loopt”, legt Dierickx uit. “Wat moet je doen als ze je vragen of het einde niet wat vrolijker kan? Of om een hoofdpersonage sympathieker te maken? Hoe leer je onderscheiden wanneer een adviseur voornamelijk vanuit zijn of haar eigen smaak spreekt? Hoe spreek je iemand daar op een constructieve manier op aan? Noem het de tien geboden of de spelregels…” “Geen regels!”, roept Kok razendsnel. “Principes dan?”

Het Filmmakersinitiatief wil, naast gesprekken met de overheid en diverse grote spelers in de sector, vooral de maker steunen. Als die wat eigenwijzer wordt, gebeurt hier misschien wel hetzelfde als in Denemarken.

Want in een laatste flashback keren we terug bij Humle Hammerich, die eindelijk uitlegt hoe de Deense film- en televisie-industrie er weer bovenop kwam. Op het scherm van Eye verschijnt een afbeelding van twee houten waterraden in de Syrische stad Hama. Het grootste van de twee noemt Hammerich “the wheel of frustration”. Hij tekent een grote cirkel op een flipover. Die verdeelt hij in partjes.

Alle bepalende partijen uit de Deense filmwereld van 25 jaar geleden krijgen een stukje van de cirkel. De fondsen, die films ondersteunden die zo weinig kaartjes verkochten dat de politiek begon te morren. Bioscopen die klaagden over lege zalen, de pers die het vaderlandse aanbod fileerde en het publiek dat er met een grote boog om Deense films en tv-drama heenliep. Makers geloofden nauwelijks nog in zichzelf. “Maar het belangrijkste aan frustratie is dat er energie in zit”, zegt Hammerich. “Wat als je de frustratie laat ontbranden en de energie eruitkomt?”

Hammerich wijst naar zijn foto. “Het water stroomt niet krachtig genoeg om het grote rad te laten draaien. Maar daarnaast staat een kleiner rad. De stroming is wel sterk genoeg om het kleine rad aan te zwengelen en hierdoor begint ook het grote waterrad te draaien. Dit is precies wat er is gebeurd met de Deense cinema.” Als voorbeeld noemt hij Lars von Trier. Die specialiseerde zich in arthouse films. “Maar hij maakte de eigenwijze serie The Kingdom (1994), die enorm populair werd. Hij brak alle regels, maar het publiek omarmde de serie. Daarna volgde Ole Bornedal met de film Nightwatch. Die film lanceerde de carrière van vijf of zes jonge acteurs die nu allemaal in Hollywood werken. De film trok ruim 500.000 bezoekers. Langzaam begon het grote wiel te draaien en de Deense filmindustrie bloeide.” Er zijn volgens Hammerich maar een paar mensen nodig om de boel aan te zwengelen. Hij pleit ervoor om de deur open te zetten voor “gekken”.


Vliegwiel

Wie brengen hier het rad in beweging? Dierickx sprak laatst met jonge makers. Zijn advies: “Jullie zijn de toekomst. Zorg dat jullie een beweging worden, net als de Nouvelle Vague of Dogma. Een beweging die uitstraalt: zo maken wij hier met elkaar films. Dan komt er een vliegwiel in beweging. Je zal zien dat het de meest diverse films oplevert. Je kunt Godard ook niet vergelijken met Truffaut, toch is het allebei Nouvelle Vague.”

Variatie is belangrijk, vindt Kok. “Het is niet zo dat wij pleiten voor één soort film. Integendeel.” Zelf ziet ze een mooie rol weggelegd voor producenten. “Wat mij vanaf een afstandje vaak opvalt is dat de meest eigenwijze, uitgesproken films in Nederland vaak gemaakt worden door regisseurs die jarenlang samenwerken met een producent.” Scholten van Aschat knikt. “Zoals Els Vandevorst en Martin Koolhoven bij Brimstone. En Alex en Marc van Warmerdam.” “Ja, of Nanouk Leopold en Stienette Bosklopper. Hechte teams, veel onderling vertrouwen, een gelijkwaardige relatie. Ik heb het idee dat die producenten achter makers gaan staan, ondanks hun complexe belangen.”

Dierickx vindt dat producenten makers ook moeten steunen als ze hun plan tijdens het maakproces nog niet helmaal begrijpen. “Een maker mag best zoekende zijn. En soms nog een periode blijven zoeken. Juist dan heeft een maker steun nodig.” Films maken kost immers tijd. Kok concludeert dat het meestal neerkomt op drie woorden die ze heel vaak teruglas in de enquête: “Tijd, vrijheid en vertrouwen.”

Foto boven: Roger Cremers. Vlnr: Karin Wolfs, Gijs Scholten van Aschat, Arno Dierickx, Maarten Treurniet en Sytske Kok.
Foto van symposium in Eye: Sytske Kok

Wat zoek je?