Vermoeden van overdracht?

Waarom ziet het boekencontract er zo anders uit dan het scenariocontract? En waarom werkt de overheid eraan mee om dat verschil te handhaven terwijl de Europese Unie dat verschil juist verboden heeft?
 

In alle gevallen gaat het immers om makers die tegen een uitgever of producent zeggen dat hij hun teksten als boek of als film op de markt mag brengen. Waarom volstaat dan in het geval van het boek het zetten van een handtekening onder een licentiecontract, terwijl bij films en andere audiovisuele werken onze eigen auteurswet ervoor zorgt dat de producent dankzij een wettelijk vermoeden van eigendomsoverdracht in het bezit lijkt te komen van de rechten.

Ik droom weleens van een boze geest, uit Leidse juridische kringen afkomstig, die het tot zijn taak zou rekenen als advocaat-generaal bij de Hoge Raad dag en nacht aan de grenzen van Nederland met wijd gespreide armen het collectief beheer van audiovisuele auteursrechten in Europese zin tegen te houden ten faveure van de producenten. Waarom zouden bij audiovisuele werken de auteursrechten van makers allemaal in eigendom aan de producent toe moeten vallen? Dat is volgens mij een totaal overspannen reactie op een incidenteel probleem dat ontstaat als makers die aan een film of serie hebben meegewerkt, misschien wel om heel goede redenen de vertoning van het werk voortijdig willen beëindigen, terwijl de producent bij lange na nog niet aan beëindiging toe is. 
Het juiste antwoord is dat zo’n wens tot beëindiging zich bijna nooit voordoet. Maar als er daadwerkelijk gevreesd moet worden dat sommige makers een einde wensen te maken aan de exploitatie van wat zij gemaakt hebben, dan zijn er manieren om dat vooraf contractueel te regelen zonder dat er van een echte eigendomsoverdracht van rechten sprake zou hoeven te zijn.
Nee, ik denk dat hier smoezen worden gebruikt die tot doel hebben de producent onnodig rijk en machtig te maken of hem in ieder geval het gevoel te geven dat hij zeer veel kan. Niet voor niks doet het verhaal de ronde dat toen bij recente heronderhandelingen over de Berner Conventie dit onderwerp aan de orde kwam, vooral Amerikanen op de trommel van de rechtenoverdracht hebben geslagen. Zonder bij te willen dragen aan vaak overdreven horrorverhalen over Amerikaanse producenten: het past wel in hun strategie om eigenaar van rechten te willen zijn, zoals zij ook graag over de hele wereld streven naar het eigendom van een selecte verzameling van bioscopen als garantie voor hun inkomsten.
 
Als eminent vertegenwoordiger van verkeerde opvattingen moet mijn aan het begin beschreven Nederlandse advocaat-generaal, inmiddels met pensioen/emeritaat, beoordeeld worden. Waar het Europese Hof van Justitie in het inmiddels beroemde Luksan-arrest nadrukkelijk stelt dat het recht op audiovisuele werken niet van rechtswege aan de producent toe mag vallen, strijdt mijn geharnaste Leidse ridder voor de belangen van producenten door een opvatting uit te dragen die waarlijk anti-Europees genoemd mag worden en kennelijk niet gedeeld wordt door het Europese Hof. Vandaar ook dat ik over dit onderwerp graag nog eens prejudiciële vragen in de richting van het Hof van Justitie in Luxemburg afgevuurd zou willen zien, en vooral over de pijnlijke tegenstelling tussen boeken- en filmcontracten.
 
Terwijl ik dit in de bus richting Europees Hof in Luxemburg overwoog, kwam er bij de grensovergang Vaals in de schemering een grote gestalte met zwaaiende armen de bus tegemoet. De chauffeur van de bus vroeg mij of ik bij mijn verlangen bleef om naar het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap in Luxemburg door te rijden.
‘Ja graag,’ zei ik.
‘Stapt u hier dan maar gauw uit,’ zei hij. ’Daar gaat deze bus door ingrijpen van de man die daar aankomt rennen, zeker niet heen.’       
U ziet het nu zelf: de tegenstand is groot.
 

 
 

Wat zoek je?