In de realiteit verankerde fictie
La última primavera (De laatste lente) is het speelfilmdebuut van Isabel Lamberti. In september ging de film in wereldpremière op het filmfestival van San Sebastián, waar Lamberti de New Directors Award won. De film werd eerder al geselecteerd voor ACID, onderdeel van het Filmfestival Cannes, en draait vanaf 29 oktober in de Nederlandse bioscopen. Wat inspireerde Lamberti?
La última primavera is een rauw en aangrijpend, maar ook liefdevol portret van de familie Gabarre Mendoza, die in een sloppenwijk vlakbij Madrid woont en uit hun huis dreigt te worden gezet. Pater familias en schroothandelaar David wil de familie bij elkaar houden en onafhankelijk blijven, maar loopt vast in het bureaucratische systeem. De familieleden, allen niet-professionele acteurs, speelden in feite de eigen toekomst na, want dit lot stond hun in werkelijkheid ook te wachten.
Hoe kwam je op het idee voor deze film?
“In 2014 maakte ik een film over twee jonge broertjes uit de Cañada Real, een gemarginaliseerde en geïsoleerde buurt. Ik leerde de familie goed kennen tijdens het draaien. Mijn oma woont in Madrid en bij elk jaarlijks bezoek waren ook zij aan de beurt. Voor mij was de beruchte wijk waar ze woonden een bijzondere plek; een zelfvoorzienende microkosmos in een maatschappij die steeds homogener wordt. Toen ik hoorde dat de grond verkocht was waarop onder andere het zelfgebouwde huis van ‘mijn’ familie stond en dat dat plat zou gaan, besloten we een film te maken over dit proces – dit keer met de gehele, inmiddels achtkoppige familie.”
Hoe schrijf je een scenario over iets dat zich in de werkelijkheid ontvouwt?
“Het was echt even zoeken naar de juiste vorm en inhoud. We zijn vaak opnieuw begonnen. Hoe fictiever we gingen denken, hoe sneller we vastliepen. De eerste belangrijke stap was het besluit om zoveel mogelijk op de realiteit te gaan zitten. De vrijheid die we ons hierin permitteerden was dat we de tijdschronologie loslieten. Dat wil zeggen dat we verleden, heden en toekomst ‘vrij’ mochten gebruiken. Verhaalelementen die zich in werkelijkheid al in een ver verleden hadden afgespeeld, of verhaalelementen die hoogstwaarschijnlijk in de toekomst zouden gebeuren, mochten in ons script in het heden plaatsvinden.”
Je schreef het script samen met Lenina Ungari. In hoeverre heb je je aan het script gehouden tijdens de opnames?
“Het scenario was nooit af. Ik heb er zelfs nog veel aan geschreven tijdens het draaien. Je bent je continu aan het aanpassen aan de realiteit. Dat betekent dat van bepaalde vooraf bedachte scènes tijdens repetities blijkt dat ze duidelijk anders moeten, of dat op bepaalde locaties niet gedraaid kan worden en dus scènes komen te vervallen; of dat iemand van je bijpersonages opeens niet meer mee wil of kan doen.”
Hoeveel inspraak had de familie?
“Het script kregen ze niet te zien. Ze wisten in grote lijnen waar de film over ging, en ze kenden hun eigen verhaallijn. Over de invulling van hun eigen scènes hadden ze meer zeggenschap. Dus op spelniveau. Als je non-acteurs regisseert werkt het niet om je te strak aan je eigen spelideeën te houden als je personage die invulling niet voelt of snapt. Je vraagt continu: ‘Hoe zou jij dit doen in het echte leven?’ Daar pas je je regie op aan.”
Wat inspireert je als maker?
“Voornamelijk omgevingen. Plekken, ruimtes. Ook de mensen erin uiteraard, maar mijn startpunt is van jongs af aan altijd een bepaalde omgeving, landschap of ruimte geweest, en hoe die van invloed is op een individu. Dat valt me wel op.”
Wie zijn je voorbeelden?
“Ik ben op de Filmacademie ontzettend geïnspireerd geweest door films van Konchalovski, Ken Loach, de Dardennes en Kiarostami. Die zijn wel leidend geweest in de vorming van mijn eigen stijl. Nu zijn dat eerder bepaalde films van bepaalde makers, afhankelijk van aan welk project ik werk. Ik probeer mezelf uit te dagen om bij elke nieuw project een andere, nieuwe stijl te vinden zodat ik mezelf niet ga herhalen.”