Hollands glorie

Wat blijft het toch leuk om naar de bioscoop te gaan, ook als je al vijftig bent, een mijlpaal die ik recent bereikte. Eindelijk mag ik officieel naar de 50+ Bios in Tuschinski – iedere dinsdag en donderdag om één uur ‘s middags in de Grote Zaal – alhoewel ik de afgelopen jaren heb gemerkt dat ze daar ook niet moeilijk doen als je ietsje jonger bent. Of zag ik er altijd al als een 50+ uit? De sfeer is heerlijk gemoedelijk en in de pauze krijg je gratis een kopje thee of koffie met een muffin erbij. Niet dat ik de deur platloop, er moet tenslotte ook nog gewerkt worden, maar ik heb er de afgelopen jaren toch een paar mooie films ingehaald, zoals Big Eyes van Tim Burton of St. Vincent met Bill Murray, die ik anders op Video on Demand of televisie had moeten inhalen.

De afgelopen tijd bezocht ik zowel de grootste bioscopen (X-Men: Apocalypse in IMAX 3D) als de kleinste zaaltjes (de klassieker Five Easy Pieces in uitleenbibliotheek Huize de Pinto), ik ging met familie naar een kinderfilm (het vermakelijke Kung Fu Panda 3) en bezocht met de andere (kale) mannen van Plot een echte auteursfilm (Midnight Special van Jeff Nichols) in de Filmhallen. Waarover we na afloop, zoals dat hoort bij auteursfilms, nog heerlijk door konden kletsen. Onze club heeft ook een naam: Philip en de Kale mannen, waarbij Philip de enige is die wel haar heeft en niet voor Plot schrijft. Heeft het een met het ander te maken? Mijn vader zaliger zei altijd dat kale mannen het meest intelligent zijn. Maar goed, hij had tegen die tijd ook niet zoveel haar meer op zijn hoofd.

Graag had ik de afgelopen weken ook een Nederlandse film bezocht, maar doordat de release van Riphagen naar het najaar is uitgesteld (vanwege de verheugende, wereldwijde release via Netflix), viel daar een gat. Gelukkig was De grote Zwaen op tv, een van de beste Telefilms van de laatste jaren. Ik kende de film al, had ‘m zelfs al twee keer gezien, maar ook de derde keer werd ik niet teleurgesteld. Scenarist-regisseur Max Porcelijn is zo’n zeldzaam oorspronkelijk talent dat niet alleen gekoesterd maar ook gesteund dient te worden.

Dat bijzondere talenten en initiatieven gesteund dienen te worden is ook de mening van filmjournalist Karin Wolfs en schrijver A.H.J. Dautzenberg. Zij zijn de mensen achter Het Brandend Kalf. Een nieuwe prijs die op 29 september, aan de vooravond van de uitreiking van de Gouden Kalveren in filmtheater Springhaver te Utrecht zal worden uitgereikt. De prijs zal gaan naar ‘het meest bevlogen initiatief dat de Nederlandse speelfilmwereld het afgelopen jaar in vuur en vlam heeft gezet’. De initiatiefnemers zien in het Brandend Kalf ‘zowel een uitnodiging aan de Nederlandse speelfilmwereld om ambitieuzer en uitdagender te werk te gaan, als ook een steunbetuiging aan bevlogen filmmakers die gedurfde, grensverleggende speelfilms (willen) maken.’ 

‘Hear, hear‘ zou ik zeggen, want over Hollands Glorie gesproken: Ik vind het fantastisch dat Elle van Paul Verhoeven, The Red Turtle van Michael Dudok de Wit en Toni Erdmann met Hadewych Minis de afgelopen weken in Cannes in première gingen. En de prijzen voor die laatste twee zijn een enorme opsteker voor de Nederlandse film in het algemeen. Want talent is hier in overvloed te vinden. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er los van de betrokkenheid van deze grootheden bijzonder weinig Nederlands aan deze films is. Net als het Nederlandse voetbal dreigt de Nederlandse film een soort opleidingsinstituut te worden: als je echt wat wil bereiken, moet je als filmmaker niet te lang blijven hangen, maar à la Diederik van Rooijen of Michiel Huisman – en 25 jaar eerder al Ate de Jong- , bereid zijn om het buitenlandse avontuur aan te gaan. 

Of geldt dat alleen voor regisseurs, acteurs, cameramensen, art-directors en kostuumontwerpers? Wie over een goed geheugen en dito historische kennis beschikt – of wie gewoon vaak naar de bioscoop gaat – weet dat Nederland veertig jaar geleden al een scenarist voortbracht die voor zijn werk een Oscarnominatie ontving: Menno Meyjes voor The Colour Purple.

Wat zoek je?