De filmliefde van de Bockting-broers

De broers Matthijs en Berend Jan Bockting hebben een ander pad gekozen in de filmwereld, maar hun liefde voor het medium ontstond op dezelfde plek; in hun geboortedorp Hummelo, Gelderland. Inmiddels is Matthijs werkzaam als scenarist van series als Laura H. (2024), Mocro Maffia – Tatta (2023) en All Stars & Zonen (2020). Zijn oudere broer Berend Jan is filmjournalist en recensent bij de Volkskrant. Hoe hebben de broers elkaar door de jaren heen beïnvloed, hoe kijken ze tegen elkaars werk aan en hoe denken ze over het huidige filmlandschap?

Jurassic Parc (foto Universal Studios)

Als we elkaar ontmoeten op een terras in Haarlem-Noord is het nog hartje zomer. Dat komt goed uit. Berend Jan staat namelijk op het punt om vader te worden en wil graag afspreken voor het zover is. Ook de keuze voor dit terras is handig voor de broers, want sinds kort wonen ze bij elkaar om de hoek. Je zou misschien denken dat ze de vloer bij elkaar platlopen en samen films kijken, maar nu ze hun beroep hebben gemaakt van films en series, gaat het daar vaker niet over dan wel: “We praten meer over voetbal.”

Waarom eigenlijk scenario’s en filmjournalistiek? 
Berend Jan: “We kunnen er een mooi afgerond verhaal van maken, net als in een film.”
Matthijs: “Bij mij begon het toen jij in Nijmegen ging studeren. Daar was een cultvideotheek en jij nam elke week een tas met videobanden mee naar huis met films van The Coen Brothers, Tarkovsky, Kubrick…”
BJ: “Klopt, ja. Dat waren de geijkte classics. De IMDB Top-250, plus wat Europese arthouse.”

Ik las in jouw Volkskrant-bio dat jij door Jurassic Park werd aangestoken, Berend Jan?
BJ: “Dat was eerder. Toen was ik een jaar of tien. Ik denk dat ik trailers op tv had gezien en dacht: daar moet ik naartoe, maar ik kreeg geen klasgenootjes mee en ik kon mocht er alleen niet heen, dus toen ging mijn moeder maar met me mee. Die vond het geloof ik enger dan ik.”
M: “Ik heb de film pas later gezien (Matthijs is vier jaar jonger dan zijn broer, red.), op video. Dat mocht eigenlijk niet, maar de buurjongen had hem, en dus heb ik hem gewoon daar gekeken.”
BJ: “Er was thuis best wat strijd over welke films we wel en niet mochten zien. Jurassic Park mocht dan wel, maar Child’s Play bijvoorbeeld weer niet. Dat maakte film spannend en interessant.”

Berend Jan (links) en Matthijs Bockting (eigen foto)

En wanneer begon het schrijven bij jullie?
M: “Bij mij is dat begonnen toen ik 14, 15 was of zo, en ontdekte dat er achter films ook makers zaten. Ik kocht een DV-camera, en heb jarenlang gedacht dat ik regisseur wilde worden. Maar stiekem vond ik het schrijven altijd het leukste.”
BJ: “Ik schreef wel verhaaltjes toen ik echt jong was, omdat ik in die tijd veel las. Dan verwerk je dat een beetje in zelfverzonnen verhaaltjes. Filmkritieken schrijven kwam later. In 1999 kregen we, meen ik, internet thuis. Rond dezelfde tijd werd MovieMeter opgericht (in 2000, red.), een Nederlandse IMDB. Daar ging ik al snel mijn beargumenteerde meningen over films die ik had gezien optikken en dat dwong me om na te denken: wat vind ik nu eigenlijk? En waarom vind ik dat, en wat zijn de argumenten daarvoor? Ik vond het erg leuk om dat op te schrijven en te delen. Internet maakte dat mogelijk, want ineens maakte het niet meer uit dat wij in het kleine Hummelo woonden. Uiteindelijk ben ik daardoor Media en Cultuur gaan studeren.”

Je had het over 1999. In dat jaar waren American Beauty en The Matrix de grote kaskrakers. Een satirisch drama en een actiefilm met een oorspronkelijk verhaal. Dat lijkt nu niet meer voor te komen. Hoe kijken jullie aan tegen het huidige filmaanbod?
BJ: “Bestaat dat niet meer? Vorig jaar had je het fenomeen Barbenheimer. Wat je verder ook van die films vindt, het waren twee eigen, niet met elkaar te vergelijken films van makers met een eigen stempel. De een extreem duister, drie uur lang en mid-budget, waarvan vaak wordt gezegd dat dit niet meer bestaat. De ander kleurrijk en vol gekke ideeën.”

Dus jij ziet niet echt een verschil?
BJ: “Natuurlijk is het anders, maar zijn de huidige Netflix-films niet gewoon de direct to video-films van vroeger? In de bioscoop draaien nog steeds de films met een grotere culturele impact. Een film als The Zone of Interest bijvoorbeeld, of The Substance. Dat zijn films waar mensen in mijn hardloopclubje ook nieuwsgierig naar waren. Dat zijn echt geen cinefielen, maar die horen over dit soort films en willen die dan toch zien. Zolang dat gebeurt, heb je een levendige filmcultuur. Het gaat, mede door Cineville denk ik, oprecht beter dan ooit met de Nederlandse bioscopen.”

Hoe kijk jij tegen het huidige filmlandschap, Matthijs?
M: “Ik kijk nu vooral Nederlandse films omdat ik voor de DAFF (nominaties Gouden Kalf) films kijk. Daar zie ik echt een hoop interessants, maar ik heb het idee dat films tegenwoordig minder impact hebben dan vroeger. Ik denk omdat er zoveel gemaakt wordt.”
BJ: “Er is veel meer aanwas. Omdat film niet meer analoog is en via DCP’s wordt vertoond, is er meer aanbod dan vroeger. Het is veel makkelijker en minder kostbaar om een film uit te brengen, en als hij niet scoort, wordt hij dus ook heel makkelijk uit de bioscoop gehaald. Hup, op naar de volgende film. En de volgende. Daarom is het denk ik belangrijk dat journalisten er de parels uit proberen te halen, want er zitten nog steeds prachtige films tussen, maar die taak is wel steeds lastiger geworden.”

Is de rol van de filmcriticus veranderd de afgelopen jaren?
BJ: “Ik denk dat er minder goed naar journalisten wordt geluisterd. Dat is het goed recht van mensen natuurlijk. Een van mijn voorgangers, Peter van Bueren, die decennialang bij de Volkskrant schreef, had veel meer invloed dan ik nu heb. Hij kwam nog uit de tijd van de verzuiling. Als hij zei ‘je moet naar die film’, dan ging iedereen – en als hij zei dat je er niet heen moest, bleef iedereen weg.”
M: “Dat komt ook door filmblogs. Daardoor is het beroep een beetje gedevalueerd. Iedereen kan zich nu filmjournalist noemen. Bij arthousefilms maakt het denk ik nog wel uit wat een journalist zegt. Ik sprak ooit de directeur van een grote arthouse bioscoop, die zei: ‘Als een film in het NRC vier sterren of meer krijgt, zitten de zalen drie maanden vol’.”

Ben jij je dan bewust van de doelgroep waar je voor schrijft Berend Jan, of voel je veel vrijheid?
BJ: “Ik voel veel vrijheid.”
M: “Je geeft ook Michael Bay vier sterren.”
BJ: “Ja.”
M: “En terecht.”
BJ: “Ik heb inderdaad één Transformers-film, ik geloof deel zes of zeven, vier sterren gegeven. Dat was omdat ik hem visueel vernieuwend en virtuoos vond. Mijn eigen intuïtie en smaak zijn leidend, anders wordt het onoprecht, maar ik ben mij er bewust van voor wie ik schrijf, en dat laat ik meewegen. Als er een bepaald type arthouse film voorbijkomt, waarvan ik weet dat het Volkskrant-publiek ervan gaat smullen, dan zal ik die niet affikken omdat hij niet helemaal in mijn schuitje past. Ik denk tegenwoordig vaak aan mijn schoonvader als ik een film recenseer. Die kijkt elke week met zijn vriendin een film, dus ik probeer vaak aan hem te denken; hoe zou ik de film aan hem aanbevelen? Hij is een beetje mijn spirit animal geworden.”

Heb jij ook een spirit animal, Matthijs? Denk je aan een doelgroep als je schrijft?
M: “Ja, dat moet. Makers die zeggen dat ze dat niet doen… óf ze liegen of je moet stoppen met ze geld te geven. Ik vind zeker dat je daarmee bezig moet zijn, want je maakt de films niet alleen voor jezelf. Het is niet dat ik de hele tijd denk: ‘dit is voor huisvrouwen 50+, buiten de Randstad’, maar ik probeer mij er wel bewust van te zijn wat ik aan het maken ben en voor wie.”

Berend Jan, hebben de ervaringen van Matthijs met het maken van films en series invloed op hoe jij naar de eindproducten kijkt?  Of schakel je dat bewust uit?
BJ: “Ik weet dat films maken ontzettend moeilijk is en dat het frustrerend kan zijn, dat je moet jongleren met allerlei verschillende projecten en er dan ineens iets kan doorgaan, of niet. Maar ik probeer te kijken vanuit degene die 12 of 14 euro voor een kaartje betaalt. Ik ben er niet om het maakproces te beoordelen, behalve als ik een mooi setverslag maak of zo. Dan vind ik het relevant om te vertellen hoe een maker te werk gaat en hoe dat uniek is voor die specifieke maker. Maar in een recensie doet dat er meestal niet toe. Dan denk ik meer aan het publiek dat moet beslissen of ze de film willen zien.”

Jullie zijn begonnen als jonge filmliefhebbers. Nu werken jullie zelf in het vak. Zijn jullie door je werk weleens in contact gekomen met mensen die je vroeger bewonderde?
M: “Van God Los (2003) is een van de films waardoor ik zelf film wilde maken. Dat ik tien jaar later met Paul-Jan Nelissen en Pieter Kuijpers werkte was heel bijzonder. En afgelopen jaar naast Paul-Jan genomineerd zijn voor een Gouden Kalf voor beste scenario dramaserie was helemaal speciaal. Gelukkig won de meester het nog van de leerling.”
BJ: “Ik heb twee keer zo’n moment gehad dat ik dacht: ‘dit is wel echt vet’. Een daarvan was toen ik Steven Spielberg mocht interviewen, rond de uitbreng van The Post (2017). Ik vertelde hem dat hij mij met Jurassic Park op dit pad gezet had. Daar reageerde hij ontzettend lief op. En ik heb Terry Gilliam mogen interviewen toen hij The Man who killed Don Quixote (2018) eindelijk af had. Toen heb ik ook mijn kans gepakt en hem verteld dat ik 12 Monkeys (1995) als tiener had gezien en dat ik dat zo’n wilde ervaring vond, dat ik daardoor van films ben gaan houden. Toen was hij oprecht geëmotioneerd en kreeg ik een knuffel van hem.” 

Wat zoek je?