Borrelpraat
Begin juni vond voor het eerst sinds corona de wereld op zijn kop zette de befaamde Sectorbrede Borrel plaats, waarbij leden van zo’n beetje alle belangenverenigingen die de filmwereld rijk is met elkaar het glas hieven.
Dat het evenement dit keer niet midden in het griepseizoen in Eye plaatsvond, maar in de open lucht van de Tolhuistuin kwam de ontspannen sfeer nog ten goede. Misschien kwam het door het mooie weer of door het feit dat er gratis patat was – altijd een teken van een geslaagd feestje – maar de stemming zat er goed in.
“Er lukken toch best veel dingen in Nederland”, begon een ervaren televisiemaakster. “Is het niet geweldig dat die goeie ouwe NPO in de afgelopen maanden succesvol was met hooggewaardeerde series als Het Jaar van Fortuyn en De verschrikkelijke Jaren Tachtig?”
“Het lijkt erop dat de kijker behoefte heeft aan producties die de recente historie van ons land in kaart brengen”, zei een scenarist die ooit een blauwe maandag geschiedenis had gestudeerd. “Want op Netflix behoorde Dirty Lines, over de sekslijnen uit de jaren tachtig, enige tijd tot de best bekeken series.”
“Met de bioscopen blijft het nog behelpen”, zei een filmliefhebber, met een Pathé-pas op zak. “Natuurlijk trekken Amerikaanse films als Doctor Strange in the Multiverse of Madness, Top Gun Maverick en Jurassic World Dominion het nodige publiek, maar nog niet iedereen heeft de weg naar de bioscopen teruggevonden.” De anderen beaamden dat dit een ernstige zaak was. “Het is maar goed dat Nederlandse producties als Costa!! en De Piraten van Hiernaast: De Ninja’s van de Overkant recent de Gouden Status hebben gehaald”, zei een scenariste van jeugdfilms en romantische komedies. “En voor Marokkaanse Bruiloft zal het ook niet bij honderdduizend bezoekers eindigen.”
‘Ze zouden ook eens aan mid-career scenaristen kunnen denken’, riposteerde een andere schrijver, die nog zeker twintig jaar mee moest
De gemoederen raakten pas enigszins verhit toen het over de streamers ging. “Het klopt dat er meer werk is voor scenaristen”, zei iemand die er duidelijk verstand van had. “Maar wat ook klopt, is dat het werk niet bij iedereen in gelijke mate terechtkomt. Producenten bellen altijd eerst de Grote Namen, daarnaast is men op zoek naar Jong Talent, liefst met een divers tintje. Allemaal heel begrijpelijk.”
“Maar ze zouden ook eens aan mid-career scenaristen kunnen denken”, riposteerde een andere schrijver, die nog zeker twintig jaar mee moest. “Of naar zij-instromers. Als het werk altijd terechtkomt bij de mensen die het toch al druk hebben, mis je juist stemmen en verhalen die kunnen bijdragen aan een zo groot mogelijke diversiteit.”
Kijk, dat was nog eens een uitspraak, daar hadden ze iets aan.
Het werd tijd om het over de personele problemen bij het Internationaal Filmfestival Rotterdam (IFFR) te hebben. “Wat is daar aan de hand dan?” vroeg iemand die het niet zo had gevolgd, maar wel zin had in een van die lekkere vegetarische bitterballen die op gezette tijden werden rondgebracht.
“Waar het op neerkomt”, zei een ander, die zich bijna in een hapje verslikte, maar wel graag iets wilde zeggen omdat hij een artikel had gelezen, “is dat het ene team van programmeurs, onder het mom van bezuinigingen en na soms meer dan dertig jaar trouwe dienst, is ingeruild voor een nieuw team.”
“Pff”, zei nog iemand anders. “Dan zal dat nieuwe team de komende jaren echt met een topprogramma zal moeten komen om zich te bewijzen en de al bij voorbaat gerezen twijfels weg te nemen.”
Als vanzelf daalden we vanaf Rotterdam verder af naar België. Bij onze zuiderburen was het groot feest, aangezien ze dit jaar met vier speelfilms in Cannes waren vertegenwoordigd: het door Topkapi gecoproduceerde Close van Lukas Dhont werd zelfs bekroond met de Grand Prix, de tweede prijs van het festival, terwijl de Gebroeders Dardenne de speciale prijs van de 75ste editie in ontvangst mochten nemen voor hun Toki en Lokita.
“Tenzij je Cannes echt totaal onbelangrijk vindt, is dat toch iets om jaloers op te zijn”, vond iemand met hart voor de Nederlandse arthouse film. “En ja, alle clichés zijn waar: Brussel ligt dichter bij Cannes dan Amsterdam, en in de helft van het land spreken ze Frans, wat ongetwijfeld een voordeel is. Maar Ruben Ostlund komt uit Zweden en hij wint gewoon voor de tweede keer in zes jaar tijd de Gouden Palm. En daar zat, voor zover ik weet, ook dit keer geen woord Frans bij!”